Week 20 Grammatica blok 4 BK/KGT

1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Planning week 20
Les 1: lezen ( kies een boek voor je boekpromotie!)
Les 2: Uitleg grammatica blok 4 BK
Les 3: Uitleg grammatica blok 4 KGT
Les 4: Nieuwsbegrip tekst +  sleutelvragen

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
BK
  • Je kunt de bijvoeglijke naamwoorden in een zin herkennen en benoemen.
  • Je kunt bijvoeglijke naamwoorden voor zelfstandige naamwoorden plaatsen.  


KGT
  • Je kunt het meewerkend voorwerp in een zin benoemen.
  • Je kunt persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden in een zin benoemen. 

Slide 3 - Tekstslide

Les 1: lezen
Kies een boek die je vervolgens gaat gebruiken voor een boekpromotie.

De boekpromotie maak je in Canva.
Deze uitleg vind je in Magister Me. 

Slide 4 - Tekstslide

Les 2: grammatica blok 4 BK
4.7 

Slide 5 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord 
Een bijvoeglijk naamwoord vertelt iets over een zelfstandig naamwoord. 

voorbeeld
a. Het meisje | draagt | een jas.
b. Het knappe meisje | draagt | een rode jas.

Knappe zegt iets over het meisje. Rode zegt iets over de jas. 
Knappe en rode zijn bijvoeglijke naamwoorden. 

Slide 6 - Tekstslide

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?

Peter heeft rode voetballen gekocht.

Slide 7 - Open vraag

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?

Het Esdal College heeft een prachtig logo.


Slide 8 - Open vraag

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?

Patricia geeft aan Henk een prachtig huwelijkscadeau.

Slide 9 - Open vraag

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?

In het Oosterbos woont de grote boze heks.

Slide 10 - Open vraag

Huiswerk
Op niveau
Blok 3
BK
Grammatica
alle opdrachten van 4.7

Slide 11 - Tekstslide

Les 3: grammatica blok 4 KGT
4.5 - 4.7 - 4.8 

Slide 12 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp (1)
Het meewerkend voorwerp (mv) komt voor in zinnen met een lijdend voorwerp. Het werkwoord vraagt bovendien om een ontvanger. Degene die ontvangt, noem je het meewerkend voorwerp.

Om snel het meewerkend voorwerp te vinden, stel je deze vraag:
Aan wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?
Het antwoord op die vraag noem je het meewerkend voorwerp (mv).

Slide 13 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp (2)
De makelaar geeft de sleutels aan de nieuwe bewoners. 

Patricia geeft het cadeau aan Henk. 


Om snel het meewerkend voorwerp te vinden, stel je deze vraag:
Aan wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?
Het antwoord op die vraag noem je het meewerkend voorwerp (mv).

Slide 14 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp (3)
Als je het voorzetsel aan kunt weglaten, dan is het zinsdeel een meewerkend voorwerp. Je mag de zinsdelen verplaatsen.

Als je het voorzetsel aan kunt toevoegen, dan is het zinsdeel een meewerkend voorwerp.

Slide 15 - Tekstslide

Wat is het Meewerkend Voorwerp?

Juf Lidy geeft een boek aan de voorleeskampioen.

Slide 16 - Open vraag

Wat is het Meewerkend Voorwerp?

Mevrouw geeft een orchidee aan mevrouw Schotanus.


Slide 17 - Open vraag

Wat is het Meewerkend Voorwerp?

Sinterklaas gaf een nieuwe slee aan de Kerstman.

Slide 18 - Open vraag

Slide 19 - Video

Wat is het bezittelijk voornaamwoord?

De buren vonden mijn nieuwe auto super leuk.

Slide 20 - Open vraag

Wat is het bezittelijk voornaamwoord?

Cor heeft mijn schooltas afgepakt.


Slide 21 - Open vraag

Wat is het bezittelijk voornaamwoord?

Dit is jouw etui.

Slide 22 - Open vraag

Huiswerk
Op niveau
Blok 3 - KGT
Grammatica
alle opdrachten van 4.5 - 4.7 - 4.8 

Slide 23 - Tekstslide

Les 4



Nieuwsbegrip tekst + sleutelvragen

Huiswerk: Nieuwsbegrip online

Slide 24 - Tekstslide