Wat is het verschil tussen vaste en variabele kosten?
Hoe bereken je de kostprijs
Hoe bereken je de verkoopprijs en consumentenprijs?
Slide 2 - Tekstslide
Wat zijn de
4 productiefactoren?
Slide 3 - Tekstslide
3.1 Wat zijn de kosten
Kapitaal
-> alle kapitaalgoederen die je langere tijd gebruikt, zoals machines, gebouwen en voertuigen.
Arbeid
-> de inspanningen die de mensen bij de productie leveren
Natuur
-> Bijvoorbeeld de grond, grondstoffen, aardolie en aardgas
Ondernemerschap
-> de activiteiten van de ondernemer, die het productie- proces organiseert en leidt.
Slide 4 - Tekstslide
3.1 Wat zijn de kosten
Toegevoegde waarde
Het verschil tussen alle inkopen bij andere bedrijven en de verkoopopbrengst van het product.
Slide 5 - Tekstslide
Vaste kosten
Variable kosten
Slide 6 - Tekstslide
3.1 Wat zijn de kosten
Vaste kosten
-> kosten die niet direct veranderen als de productie hoger of lager wordt.
Variabele kosten
-> kosten die direct veranderen als de productie hoger of lager wordt.
Slide 7 - Tekstslide
3.1 Wat zijn de kosten
Kostprijs per product
-> alle kosten die je hebt moeten maken voor het maken van één product
-> (vaste + variabele kosten) : aantal producten
Slide 8 - Tekstslide
Maken opgave 8 blz. 76
Klaar? Maken 1 t/m 7
timer
8:00
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Afmaken 3.1: 1 t/m 8
Zorg dat je volgende week 2.3, 2.4 en 3.1 t/m 8 af hebt.
Slide 11 - Tekstslide
3.1 Wat zijn de kosten
Stel je voor dat de indiaan steeds meer kano's gaat verkopen...
... dan heeft hij bijvoorbeeld meer ruimte en machines nodig om deze te maken
Slide 12 - Tekstslide
3.1 Wat zijn de kosten
De indiaan gaat investeren
bedrijven besteden geld aan productie- middelen, zoals kapitaalgoederen
uitbreiden
vervangen
Slide 13 - Tekstslide
3.1 Wat zijn de kosten
De investeringen in kapitaalgoederen worden elk jaar minder waard.
Afschrijving:
De jaarlijkse waardevermindering van kapitaalgoederen
Slide 14 - Tekstslide
3.1 Wat zijn de kosten
Een voorbeeld:
De indiaan koopt 2 zaagmachines voor elk €2.500. Hij gaat er vanuit dat deze machines 5 jaar mee gaan en een restwaarde hebben van €500. Bereken de totale afschrijving per jaar.
2.500 - 500 = 2.000
2000 / 5 = 400
2 machines -> 400 x 2 = 800
Afschrijving per jaar is € 800 voor beide machines
Vraag 9
blz 76
Vraag 10
blz 76
Slide 15 - Tekstslide
3.1 Wat zijn de kosten
In het verleden was het kano-bedrijf arbeidsintensief
Tegenwoordig is het kano-bedrijf kapitaalintensief
arbeidsintensief:
bedrijven met hoge arbeidskosten, omdat de productie daar vooral tot stand komt door menselijke arbeid (vaak dienstverlenende bedrijven)
kapitaalintensief:
bedrijven die in verhouding veel gebruik maken van kapitaalgoederen. Zij hebben ook hoge afschrijvingskosten
Slide 16 - Tekstslide
Hoofdstuk 3 - We gaan voor de winst!
Slide 17 - Tekstslide
Lesdoelen 3.1 Wat zijn de kosten?
Wat voor een kosten kan een bedrijf hebben?
Wat is het verschil tussen vaste en variabele kosten?
Hoe bereken je de kostprijs
Hoe bereken je de verkoopprijs en consumentenprijs?