H3.1 + 3.2 Wat zijn de kosten

Hoofdstuk 3 - We gaan voor de winst!
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 24 slides, met tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 3 - We gaan voor de winst!

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen 3.1 Wat zijn de kosten?
Wat voor een kosten kan een bedrijf hebben?
Wat  is het verschil tussen vaste en variabele kosten?
Hoe bereken je de verkoopprijs en consumentenprijs?

Slide 2 - Tekstslide

3.1 Wat zijn de kosten (deel 1)
  • Kapitaal
  • -> alle kapitaalgoederen die je langere tijd bij de productie gebruikt, zoals machines, gebouwen en voertuigen.
  • Arbeid
  • -> de inspanningen die de mensen bij de productie leveren
  • Natuur
  • -> Bijvoorbeeld de grond, grondstoffen, aardolie en aardgas
  • Ondernemerschap
  • -> de activiteiten van de ondernemer, die het productie- proces organiseert en leidt.

Slide 3 - Tekstslide

3.1 Wat zijn de kosten (deel 1)
Welke kosten maak je bij het maken van kano's?
  • Vaste kosten
  • -> kosten die niet direct veranderen als de productie hoger of lager wordt.
  • Variabele kosten
  • -> kosten die wel direct veranderen als de productie hoger of lager wordt.
Vraag 5
blz 75

Slide 4 - Tekstslide

3.1 Wat zijn de kosten (deel 1)
Wanneer je geen verlies wilt maken, moet je zorgen dat de kostprijs van je product de kosten dekt.
  • Kostprijs per product
  • -> alle kosten die je hebt moeten maken voor het maken van één product
  • -> (vaste + variabele kosten) : aantal producten
Vraag 7
blz 75

Slide 5 - Tekstslide

3.1 Wat zijn de kosten (deel 2)
Stel je voor dat de indiaan steeds meer kano's gaat verkopen...
  • ... dan heeft hij bijvoorbeeld meer ruimte en machines nodig om deze te maken

Slide 6 - Tekstslide

3.1 Wat zijn de kosten (deel 2)
De indiaan gaat investeren
  • bedrijven besteden geld aan productie- middelen, zoals kapitaalgoederen

  1. uitbreiden
  2. vervangen

Slide 7 - Tekstslide

3.1 Wat zijn de kosten (deel 2)
De investeringen in kapitaalgoederen worden elk jaar minder waard.
  • Afschrijving:
  • De jaarlijkse waardevermindering van kapitaalgoederen

Slide 8 - Tekstslide

3.1 Wat zijn de kosten (deel 2)
Een voorbeeld:
De indiaan koopt 2 zaagmachines voor elk €2.500. Hij gaat er vanuit dat deze machines 5 jaar mee gaan en een restwaarde hebben van €500. Bereken de totale afschrijving per jaar.
2.500 - 500 = 2.000
2000 / 5 = 400
2 machines -> 400 x 2 = 800
Afschrijving per jaar is € 800 voor beide machines
Vraag 9
blz 76
Vraag 10
blz 76

Slide 9 - Tekstslide

3.1 Wat zijn de kosten (deel 2)
  • In het verleden was het kano-bedrijf arbeidsintensief
  • Tegenwoordig is het kano-bedrijf kapitaalintensief
arbeidsintensief:
bedrijven met hoge arbeidskosten, omdat de productie daar vooral tot stand komt door menselijke arbeid (vaak dienstverlenende bedrijven)
kapitaalintensief:
bedrijven die in verhouding veel gebruik maken van kapitaalgoederen. Zij hebben ook hoge afschrijvingskosten

Slide 10 - Tekstslide

Maken:
Opdracht 1 tot en met 8.
blz 74 t/m 76.

Klaar? Maken 9 tot en met 11

Met de leerlingen die nog extra hulp nodig hebben, maak ik samen opdr 5 en 6.

Slide 11 - Tekstslide

3.1 Wat zijn de kosten (deel 2)
Bepalen verkoopprijs en consumentenprijs
  • inkoopprijs
  • brutowinstopslag +
  • verkoopprijs
  • btw                          +
  • consumentenprijs
  • 100%
  •     9 % +
  • 109%
  • 100%
  •   21 % +
  •  121%

Slide 12 - Tekstslide

3.1 Wat zijn de kosten (deel 2)
Bepalen verkoopprijs
en consumentenprijs 
inkoopprijs
brutowinstopslag +
verkoopprijs
btw                          +
consumentenprijs
  • De inkoopprijs van een shirt is €16
  • De brutowinstopslag is 50%
  • Bereken de verkoopprijs
  • Bereken de consumentenprijs
Vraag 11
blz 77
Vraag 12
blz 77

Samenvatting

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Aan het werk!



Maken opgaven par. 3.1
Maken blz. 77, vraag 9 en 10

Slide 15 - Tekstslide

3.2 Wat levert het op
Je leert:
1. Omzet, brutowinst en nettoresultaat berekenen.
2. wat arbeidsproductiviteit is en waarom dit hoog moet zijn.

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Video

Aan de slag
Maken van 3.2: 1 t/m 6.

Slide 19 - Tekstslide

Arbeidsproductiviteit per werknemer

Totale productie : aantal werkenden


Voorbeeld: Bij Nedcar worden 150 auto's gemaakt per dag. Er werken 10 arbeiders. Bereken de arbeidsproductiviteit per werknemer.

Slide 20 - Tekstslide

Arbeidsproductiviteit
Hoe zorg je voor een hogere arbeidsproductiviteit per werknemer?

1. Technologische ontwikkelingen, zoals automatisering.
2. Arbeidsverdeling.
3. Scholing
4. Prestatiebeloning

Slide 21 - Tekstslide

Productiecapaciteit
1. Der maximale hoeveelheid producten die een fabriek kan produceren:
Dit hangt af van:
- Het aantal mensuren dat in het bedrijf wordt gewerkt.
- De kapitaalgoederen die worden gebruikt.

Slide 22 - Tekstslide

MVO
MVO: Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen:

- Men houdt dan rekening bij de productie en de winst met het milieu. Bijvoorbeeld: nieuwe vorm van verpakking zonder plastic, zodat er geen zwerfafval komt.


Slide 23 - Tekstslide

Maken
Opdracht 5 t/m 10 van 3.2

Slide 24 - Tekstslide