4M - Par. 3.1 - Wat zijn de kosten

Hoofdstuk 3 - We gaan voor de winst!
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 3 - We gaan voor de winst!

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen 3.1 Wat zijn de kosten?
Wat voor een kosten kan een bedrijf hebben?
Wat  is het verschil tussen vaste en variabele kosten?
Hoe bereken je de verkoopprijs en consumentenprijs?

Slide 2 - Tekstslide

Wat zijn de
4 productiefactoren?

Slide 3 - Woordweb

3.1 Wat zijn de kosten 
  • Kapitaal
  • -> alle kapitaalgoederen die je langere tijd bij de productie gebruikt, zoals machines, gebouwen en voertuigen.
  • Arbeid
  • -> de inspanningen die de mensen bij de productie leveren
  • Natuur
  • -> Bijvoorbeeld de grond, grondstoffen, aardolie en aardgas
  • Ondernemerschap
  • -> de activiteiten van de ondernemer, die het productie- proces organiseert en leidt.
Vraag 3
blz 74

Slide 4 - Tekstslide

3.1 Wat zijn de kosten 
  • Toegevoegde waarde
  • Het verschil tussen alle inkopen bij andere bedrijven en de verkoopopbrengst van het product.
Vraag 4
blz 75

Slide 5 - Tekstslide

Noem een
voorbeeld van
vaste kosten voor
een bedrijf

Slide 6 - Woordweb

Noem een
voorbeeld van
variabele kosten voor
een bedrijf

Slide 7 - Woordweb

3.1 Wat zijn de kosten 
Welke kosten maak je bij het maken van kano's?
  • Vaste kosten
  • -> kosten die niet direct veranderen als de productie hoger of lager wordt.
  • Variabele kosten
  • -> kosten die direct veranderen als de productie hoger of lager wordt.
Vraag 5
blz 75

Slide 8 - Tekstslide

3.1 Wat zijn de kosten 
Wanneer je geen verlies wilt maken, moet je zorgen dat de kostprijs van je product de kosten dekt.
  • Kostprijs per product
  • -> alle kosten die je hebt moeten maken voor het maken van één product
  • -> (vaste + variabele kosten) : aantal producten
Vraag 7
blz 75

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

3.1 Wat zijn de kosten 
Gevolgen van productie (buiten het bedrijf)

  • Positief 
  • -> maatschappelijke opbrengsten (werkgelegenheid, welvaart)
  • Negatief 
  • -> maatschappelijke kosten (geluidshinder, milieuvervuiling)

Slide 11 - Tekstslide

Gevolgen van productie (buiten het bedrijf)
* maatschappelijke opbrengsten
* maatschappelijke kosten 
3.1 Wat zijn de kosten 
  • Maatschappelijk verantwoord ondernemen MVO
  • bedrijven houden zoveel mogelijk rekening met de gevolgen van de productie voor mens en milieu

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

3.1 Wat zijn de kosten 
Stel je voor dat de indiaan steeds meer kano's gaat verkopen...
  • ... dan heeft hij bijvoorbeeld meer ruimte en machines nodig om deze te maken

Slide 14 - Tekstslide

3.1 Wat zijn de kosten 
De indiaan gaat investeren
  • bedrijven besteden geld aan productie- middelen, zoals kapitaalgoederen

  1. uitbreiden
  2. vervangen

Slide 15 - Tekstslide

3.1 Wat zijn de kosten 
De investeringen in kapitaalgoederen worden elk jaar minder waard.
  • Afschrijving:
  • De jaarlijkse waardevermindering van kapitaalgoederen

Slide 16 - Tekstslide

3.1 Wat zijn de kosten 
Een voorbeeld:
De indiaan koopt 2 zaagmachines voor elk €2.500. Hij gaat er vanuit dat deze machines 5 jaar mee gaan en een restwaarde hebben van €500. Bereken de totale afschrijving per jaar.
2.500 - 500 = 2.000
2000 / 5 = 400
2 machines -> 400 x 2 = 800
Afschrijving per jaar is € 800 voor beide machines
Vraag 9
blz 76
Vraag 10
blz 76

Slide 17 - Tekstslide

3.1 Wat zijn de kosten 
  • In het verleden was het kano-bedrijf arbeidsintensief
  • Tegenwoordig is het kano-bedrijf kapitaalintensief
arbeidsintensief:
bedrijven met hoge arbeidskosten, omdat de productie daar vooral tot stand komt door menselijke arbeid (vaak dienstverlenende bedrijven)
kapitaalintensief:
bedrijven die in verhouding veel gebruik maken van kapitaalgoederen. Zij hebben ook hoge afschrijvingskosten

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video

3.1 Wat zijn de kosten 
Bepalen verkoopprijs en consumentenprijs
  • inkoopprijs
  • brutowinstmarge +
  • verkoopprijs
  • btw                          +
  • consumentenprijs
  • 100%
  •     9 % +
  • 109%
  • 100%
  •   21 % +
  •  121%

Slide 20 - Tekstslide

3.1 Wat zijn de kosten 
Bepalen verkoopprijs
en consumentenprijs 
inkoopprijs
brutowinstmarge +
verkoopprijs
btw                          +
consumentenprijs
  • De inkoopprijs van een shirt is €16
  • De brutowinstmarge is 50%
  • Bereken de verkoopprijs
  • Bereken de consumentenprijs
Vraag 11
blz 77
Vraag 12
blz 77

Samenvatting

Slide 21 - Tekstslide

Aan het werk!


Lezen blz. 74-77,
maken opgaven par. 3.1
Maken blz. 92, vraag 1-11

Slide 22 - Tekstslide