Tussentest Taalverzorging 1F Module 2

Zet 'm op!
Tussentest Taalverzorging 1F module 1

1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandstoetsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Zet 'm op!
Tussentest Taalverzorging 1F module 1

Slide 1 - Tekstslide

In deze tussentest:
  • Voor- en achtervoegsels
  • Leestekens
  • Woorden maken: verkleinwoorden en materiaalwoorden
  • Woordsoorten: zelfstandig naamwoorden, lidwoorden, aanwijzend voornaamwoorden, telwoorden, voorzetsels, bijvoegelijk naamwoorden en vergelijkende trap.

Slide 2 - Tekstslide

Kiest het juiste voorvoegsel:


Een ander woord voor 'heel erg', is ...zettend.
A
be-
B
ont-
C
ge-
D
ver-

Slide 3 - Quizvraag

Kiest het juiste achtervoegsel:


Als je verkouden bent, heb je een verkoud....
A
-lijk
B
-baar
C
-heid
D
-ig

Slide 4 - Quizvraag

Typ het woord met het juiste voorvoegsel:


Wanneer je iets ergens anders zet, ...plaats je het.

Slide 5 - Open vraag

Typ het woord met het juiste achtervoegsel:


Iets dat heel lekker is, noem je ook wel heer....

Slide 6 - Open vraag

Typ de zin over met hoofdletters en leestekens:


weet jij waar de vader van jelle is

Slide 7 - Open vraag

Typ de zin over met hoofdletters en leestekens:


we moeten er over tien minuten zijn schiet op

Slide 8 - Open vraag

Typ de zin over met hoofdletters en leestekens:


voor de kampeertocht hadden we een tent slaapzak en koelbox nodig

Slide 9 - Open vraag

Typ de zin over met hoofdletters en leestekens:


mijn broer was moederdag vergeten dat is pas erg

Slide 10 - Open vraag

Kies de juiste uitgang:


een klein vogel...
A
-je
B
-tje
C
-pje
D
-etje

Slide 11 - Quizvraag

Kies de juiste uitgang:


een klein ster...
A
-tje
B
-etje
C
-pje
D
-retje

Slide 12 - Quizvraag

Typ het verkleinwoord met de juiste uitgang:


een klein bloem...

Slide 13 - Open vraag

Kies de juiste uitgang:


een ijzer... plaat
A
-e
B
-en

Slide 14 - Quizvraag

Kies de juiste uitgang:


een zacht... stof
A
-e
B
-en

Slide 15 - Quizvraag

Typ het materiaalwoord met de juiste uitgang:


een katoen... jurk

Slide 16 - Open vraag

Wat is het zelfstandig naamwoord in de zin?


'Mijn hond blaft soms heel luid.'
A
blaft
B
soms
C
hond
D
luid

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het zelfstandig naamwoord in de zin?


Heb jij nog een tip voor me?
A
tip
B
jij
C
nog
D
me

Slide 18 - Quizvraag

Kies het juiste lidwoord:


In ... café is het altijd gezellig.
A
de
B
het
C
een
D
geen lidwoord

Slide 19 - Quizvraag

Kies het juiste lidwoord:


Er ligt ... geld op tafel.
A
de
B
het
C
een
D
geen lidwoord

Slide 20 - Quizvraag

Typ het juiste lidwoord:


Op dat plein staat ... mooi standbeeld.

Slide 21 - Open vraag

Kies het juiste aanwijzend voornaamwoord:


Wie kan ... probleem oplossen?
A
dit
B
deze

Slide 22 - Quizvraag

Kies het juiste aanwijzend voornaamwoord:


Ik pas ... broek niet meer.
A
dat
B
die

Slide 23 - Quizvraag

Wat is het bijvoeglijk naamwoord in de zin?

'Morgen komt mijn lieve vakantievriendin eindelijk logeren.'
A
morgen
B
lieve
C
eindelijk
D
er staat geen bijvoeglijk naamwoord in de zin

Slide 24 - Quizvraag

Wat is het bijvoeglijk naamwoord in de zin?

'Als ontbijt eet ik het liefst een bruine boterham.'
A
ontbijt
B
liefst
C
bruine
D
er staat geen bijvoeglijk naamwoord in de zin

Slide 25 - Quizvraag

Wat is het telwoord in de zin?

'Misschien moet je harder trainen om eerste te worden in die lastige race.'
A
harder
B
eerste
C
lastige
D
er staat geen telwoord in de zin

Slide 26 - Quizvraag

Wat is het telwoord in de zin?

'Mijn zusje heeft het laatste koekje opgegeten, terwijl ik zei dat ik hem wilde.'
A
zusje
B
er staat geen telwoord in de zin
C
terwijl
D
laatste

Slide 27 - Quizvraag

Wat is het voorzetsel in de zin?

'Hij liep hard tegen de tafelpunt aan.'
A
hard
B
tafelpunt
C
er staat geen voorzetsel in de zin
D
tegen

Slide 28 - Quizvraag

Wat is het voorzetsel in de zin?

'Toen je belde was ik in de supermarkt.'
A
in
B
er staat geen voorzetsel in de zin
C
supermarkt
D
de

Slide 29 - Quizvraag

Kies de juiste trap van vergelijking:

Ik heb weinig geld.
Jij hebt nog .... geld.
A
weinig
B
minder
C
minst

Slide 30 - Quizvraag

Kies de juiste trap van vergelijking:

Ik help hem graag maar haar help ik het .....
A
graag
B
liever
C
liefst

Slide 31 - Quizvraag

Typ de juiste trap van vergelijking:
Ik zing vals..
Jij zingt nog .....

Slide 32 - Open vraag

De toets is afgelopen.

Slide 33 - Tekstslide