Aangepaste Les Ron S1B dinsdag 1 oktober Leerwoorden en meervoud (opdr 20 tm 22)

nakijken opdr. 19
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwoo, bLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

nakijken opdr. 19

Slide 1 - Tekstslide

Nakijken opdr. 20

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

meervoud en au/ou of i/ie

Slide 5 - Tekstslide

Lesdoel
Na deze les:
- ken je de regels van spelling van meervoudsvormen. 

Slide 6 - Tekstslide

Meervouden
Veel zelfstandige naamwoorden hebben een meervoud.
Dit meervoud kan op verschillende manieren worden gevormd: 
- meervoud op -en (boom / bomen)
- meervoud op 's (oma / oma's) 
- meervoud op -eren (kind / kinderen) 
meervoud op -s (vakantie / vakanties) 

Slide 7 - Tekstslide

Regel 1            's 
Woorden die eindigen op a, i, o, u of y krijgen in het meervoud 's. Anders zou je het woord verkeerd spellen. 
voorbeelden
oma - oma's
ski - ski's
foto - foto's 
accu - accu's 

Slide 8 - Tekstslide

Regel 2              -s/-f
Bij woorden die eindigen op -s of -f, moet je in het meervoud soms de laatste letter veranderen in een -z of een -v
bijvoorbeeld:
huis - huizen
muis - muizen
erf - erven
nerf - nerven

Slide 9 - Tekstslide

Regel 3              -en
Bij sommige woorden moet je een klinker weghalen of er een medeklinker bij zetten. 

voorbeeld:
boom - bomen
blok - blokken

Slide 10 - Tekstslide

Regel 4
In sommige woorden verandert de klinker in het meervoud
bijvoorbeeld:
stad- steden
schip - schepen

Slide 11 - Tekstslide

Regel 5
Sommige woorden hebben alleen een enkelvoud of alleen een meervoud. 
bijvoorbeeld
rommel
vee
hersenen
inkomsten

Slide 12 - Tekstslide

huis
A
huisen
B
huizen

Slide 13 - Quizvraag

ski
A
skies
B
ski's
C
skis

Slide 14 - Quizvraag

boom
A
bomen
B
boomen
C
booms
D
boom's

Slide 15 - Quizvraag

stad
A
stadden
B
steden

Slide 16 - Quizvraag

oma
A
oma's
B
omaas
C
omas

Slide 17 - Quizvraag

pizza
A
pizzas
B
pizza's
C
pizzaas

Slide 18 - Quizvraag

giraf
A
giraffen
B
girafs
C
giraf's
D
giraven

Slide 19 - Quizvraag

i / ie
Woorden met i / ie
Ze hebben dezelfde klank.
Er is geen regel voor wanneer je i of ie schrijft

Je moet dit uit je hoofd leren. Als je twijfelt mag je een woordenboek gebruiken.  

Slide 20 - Tekstslide

au / ou 
Je kunt van twee verschillende klinkers een nieuwe klank maken. 
a + u = au
o + u = ou
Ze hebben dezelfde klank.
Er is geen regel voor wanneer je au of ou schrijft. Je moet dit uit je hoofd leren. Als je twijfelt mag je een woordenboek gebruiken.  

Slide 21 - Tekstslide

Gezamenlijk starten opdracht 21

Slide 22 - Tekstslide

Huiswerk
maak opdracht 21 en 22
blz
46 tm 47

Slide 23 - Tekstslide