2 BASIS/KADER 08-10

Welke twee proeven zijn er om de persoonsvorm uit een zin te halen?
A
kernproef, smaakproef
B
vraagproef, tijdproef
1 / 33
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welke twee proeven zijn er om de persoonsvorm uit een zin te halen?
A
kernproef, smaakproef
B
vraagproef, tijdproef

Slide 1 - Quizvraag

Welke vraag stel je als je het onderwerp uit de zin wilt halen?


.......................... + persoonsvorm?
A
waar of waarom
B
hoe of wat
C
wie of wat
D
welke of wie

Slide 2 - Quizvraag

Wat is de PV?

Ik ben gisteren naar de tandarts gegaan.
A
ben
B
gegaan
C
ik
D
de tandarts

Slide 3 - Quizvraag

Wat is de PV?

Mijn tante heeft een bos bloemen gekregen.
A
mijn tante
B
gekregen
C
een bos bloemen
D
heeft

Slide 4 - Quizvraag

Wat is de PV?

Wie liep naar school vanmorgen?
A
school
B
wie
C
liep
D
vanmorgen

Slide 5 - Quizvraag

Wat is de PV?

Weet jij het antwoord op deze vraag?
A
jij
B
vraag
C
antwoord
D
weet

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het OW?

Ik ben gisteren naar de tandarts gegaan.
A
ben
B
gegaan
C
ik
D
de tandarts

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het OW?

Mijn tante heeft een bos bloemen gekregen.
A
mijn tante
B
gekregen
C
een bos bloemen
D
heeft

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de OW?

Wie liep naar school vanmorgen?
A
school
B
wie
C
liep
D
vanmorgen

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het OW?

Weet jij het antwoord op deze vraag?
A
jij
B
vraag
C
antwoord
D
weet

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het voegwoord?

Ik eet mijn broodje niet op, want er zit pindakaas op.
A
eet
B
zit
C
pindakaas
D
want

Slide 11 - Quizvraag

Wat zijn de persoonsvormen?

Ik eet mijn broodje niet op, want er zit pindakaas op.
A
mijn broodje, er
B
ik, pindakaas
C
eet, zit
D
want, op

Slide 12 - Quizvraag

Wat zijn de onderwerpen?

Ik eet mijn broodje niet op, want er zit pindakaas op.
A
mijn broodje, er
B
ik, pindakaas
C
eet, zit
D
want, op

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het voegwoord?

Als jouw kopje koffie niet lekker is, krijg je een nieuwe van me.
A
krijg
B
als
C
kopje koffie
D
nieuwe

Slide 14 - Quizvraag

Wat zijn de persoonsvormen?

Als jouw kopje koffie niet lekker is, krijg je een nieuwe van me.
A
is, krijg
B
niet lekker ,een nieuwe
C
jouw kopje koffie, je
D
koffie, van me

Slide 15 - Quizvraag

Wat zijn de onderwerpen?

Als jouw kopje koffie niet lekker is, krijg je een nieuwe van me.
A
is, krijg
B
niet lekker ,een nieuwe
C
jouw kopje koffie, je
D
koffie, van me

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het voegwoord?

Terwijl de president van Amerika de krant leest, is er een demonstratie bezig bij zijn huis.
A
is
B
terwijl
C
bezig
D
demonstratie

Slide 17 - Quizvraag

Wat zijn de persoonsvormen?

Terwijl de president van Amerika de krant leest, is er een demonstratie bezig bij zijn huis.
A
de president, zijn huis
B
de president van Amerika, een demonstratie
C
terwijl, bezig
D
leest, is

Slide 18 - Quizvraag

Wat zijn de onderwerpen?

Terwijl de president van Amerika de krant leest, is er een demonstratie bezig bij zijn huis.
A
de president, zijn huis
B
de president van Amerika, een demonstratie
C
terwijl, bezig
D
leest, is

Slide 19 - Quizvraag

Hoe schrijf je de persoonsvorm (TT)?

................ jij wel eens op een laptop?
A
werkt
B
work
C
werk
D
werken

Slide 20 - Quizvraag

Hoe schrijf je de persoonsvorm (TT)?

Het kampvuur ............... mooi op deze avond. (branden)
A
brand
B
brandt
C
brant
D
branden

Slide 21 - Quizvraag

Hoe schrijf je de persoonsvorm?

Mijn buurman ............. wel eens op een sportwedstrijd. (wedden)
A
wed
B
wedden
C
wedt
D
wat

Slide 22 - Quizvraag

Hoe schrijf je de persoonsvorm (TT)?

Wat .............. jij van het houden van dieren in een dierentuin? (vinden)
A
vindt
B
vind
C
vand
D
vinden

Slide 23 - Quizvraag

Hoe schrijf je de persoonsvorm (TT)?

De organisatie ............... aan een plan om een optocht te organiseren. (werken)
A
werkt
B
werken
C
werk
D
gewerkt

Slide 24 - Quizvraag

EXTRA - EXTRA

Slide 25 - Tekstslide

Hoe schrijf je de persoonsvorm (VT)?

De hockeyers ........... op het veld op te gaan na een racistische opmerking van de tegenpartij. (weigeren)
A
weigeren
B
weigerde
C
weigerden
D
wogeren

Slide 26 - Quizvraag

Hoe schrijf je de persoonsvorm (VT)?

De politie ............ de relschoppers naar een plein om ze te arresteren. (leiden)
A
leide
B
leidden
C
leidde
D
leiden

Slide 27 - Quizvraag

Wat is altijd onderdeel van het gezegde?
A
het onderwerp
B
het eerste woord van de zin
C
de blauwe banaan
D
de persoonsvorm

Slide 28 - Quizvraag

Hoe schrijf je de persoonsvorm (VT)?

Wat .......... jij van de musical. (vinden)
A
vind
B
vindde
C
vindt
D
vond

Slide 29 - Quizvraag

Wat is het gezegde in de zin?

Harry heeft hem opzettelijk pijn gedaan.
A
heeft
B
pijn
C
heeft gedaan
D
heeft opzettelijk

Slide 30 - Quizvraag

Wat is het gezegde in de zin?

Ik heb het antwoord nooit willen weten.
A
heb
B
het antwoord
C
heb willen
D
heb willen weten

Slide 31 - Quizvraag

Wat is het gezegde in de zin?

Waarom ga je niet mee vissen vanmiddag?
A
ga mee vissen
B
ga
C
vissen
D
waarom

Slide 32 - Quizvraag

Wat is het gezegde in de zin?

De eerste laptop werd geproduceerd in Amerika.
A
werd
B
geproduceerd
C
werd geproduceerd
D
laptop

Slide 33 - Quizvraag