unit 1.5: who, whose, whom, which, that & comparisons
1 / 27
Lesduur is: 45 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Use the right comparison:
> Jessy is ______ my mum.
> Jessy is ______ my mum.
A
funnyer than
B
funnier than
C
more funny than
D
the most funny
Slide 6 - Quizvraag
Grammar: Comparisons
She is wearing ... (beautiful) dress.
She is wearing ... (beautiful) dress.
A
more beautiful than
B
beautifuller than
C
the most beautiful
D
the beautifullest
Slide 7 - Quizvraag
Comparisons:
That girl is ...... (smart) than her sister.
Slide 8 - Open vraag
Grammar: Comparisons
That tail is the ..... (long).
That tail is the ..... (long).
Slide 9 - Open vraag
Degrees of comparison
Katy is ..... (happy) her friend.
Katy is ..... (happy) her friend.
Slide 10 - Open vraag
Comparisons:
My mother is ....... (intelligent) woman I know!
Slide 11 - Open vraag
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
Welke 3 woorden horen bij personen?
A
who and that
B
who and which
C
which and whom
D
whose, who en whom
Slide 17 - Quizvraag
I want to read the book........you gave me.
A
which, that , who
B
which, that, X
C
who, whose, whom
D
which, that
Slide 18 - Quizvraag
Farid is someone ... speaks very slowly.
A
who, that, x
B
who, that
C
which, whose
D
whom, x
Slide 19 - Quizvraag
Crafts is something ....... I can't get enough of.
A
which, that , who
B
which, that, X
C
who, whose, whom
D
which, that
Slide 20 - Quizvraag
When can THAT be used?
A
with animals
B
with things
C
with people
D
with commas in the sentence
Slide 21 - Quizvraag
The man .... picture is in the paper is the main suspect.
(Who/whom/whose/which/that)
(Who/whom/whose/which/that)
Slide 22 - Open vraag
fill in the blanks. Choose from the words:
who / whose / whom / which / that / x.
Give all possibilities. Verdeel met / en noteer in volgorde zoals het hier staat)
This is the man.... house in on fire
who / whose / whom / which / that / x.
Give all possibilities. Verdeel met / en noteer in volgorde zoals het hier staat)
This is the man.... house in on fire
Slide 23 - Open vraag
fill in the blanks. Choose from the words:
who / whose / whom / which / that / x.
Give all possibilities. Verdeel met / en noteer in volgorde zoals het hier staat)
The men, four of .... are ill, were indicted for fraud
who / whose / whom / which / that / x.
Give all possibilities. Verdeel met / en noteer in volgorde zoals het hier staat)
The men, four of .... are ill, were indicted for fraud
Slide 24 - Open vraag
fill in the blanks. Choose from the words:
who / whose / whom / which / that / x.
Give all possibilities. Verdeel met / en noteer in volgorde zoals het hier staat)
Mandy is the girl...... I met on Friday
who / whose / whom / which / that / x.
Give all possibilities. Verdeel met / en noteer in volgorde zoals het hier staat)
Mandy is the girl...... I met on Friday
Slide 25 - Open vraag
fill in the blanks. Choose from the words:
who / whose / whom / which / that / x.
Give all possibilities. Verdeel met / en noteer in volgorde zoals het hier staat)
The CD .... she gave me is great
who / whose / whom / which / that / x.
Give all possibilities. Verdeel met / en noteer in volgorde zoals het hier staat)
The CD .... she gave me is great
Slide 26 - Open vraag
fill in the blanks. Choose from the words:
who / whose / whom / which / that / x.
Give all possibilities. Verdeel met / en noteer in volgorde zoals het hier staat)
I haven't seen Frank, ...... brother is five, for a long time now.
who / whose / whom / which / that / x.
Give all possibilities. Verdeel met / en noteer in volgorde zoals het hier staat)
I haven't seen Frank, ...... brother is five, for a long time now.
