unit 1.5: who, whose, whom, which, that & comparisons
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3
In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Use the right comparison: > Jessy is ______ my mum.
A
funnyer than
B
funnier than
C
more funny than
D
the most funny
Slide 2 - Quizvraag
Grammar: Comparisons She is wearing ... (beautiful) dress.
A
more beautiful than
B
beautifuller than
C
the most beautiful
D
the beautifullest
Slide 3 - Quizvraag
Comparisons:
That girl is ...... (smart) than her sister.
Slide 4 - Open vraag
Grammar: Comparisons That tail is the ..... (long).
Slide 5 - Open vraag
Degrees of comparison Katy is ..... (happy) her friend.
Slide 6 - Open vraag
Comparisons:
My mother is ....... (intelligent) woman I know!
Slide 7 - Open vraag
Slide 8 - Tekstslide
Welke 3 woorden horen bij personen?
A
who and that
B
who and which
C
which and whom
D
whose, who en whom
Slide 9 - Quizvraag
I want to read the book........you gave me.
A
which, that , who
B
which, that, X
C
who, whose, whom
D
which, that
Slide 10 - Quizvraag
The man .... picture is in the paper is the main suspect. (Who/whom/whose/which/that)
Slide 11 - Open vraag
fill in the blanks. Choose from the words: who / whose / whom / which / that / x. Give all possibilities. Verdeel met / en noteer in volgorde zoals het hier staat)
This is the man.... house in on fire
Slide 12 - Open vraag
fill in the blanks. Choose from the words: who / whose / whom / which / that / x. Give all possibilities. Verdeel met / en noteer in volgorde zoals het hier staat)
The men, four of .... are ill, were indicted for fraud
Slide 13 - Open vraag
fill in the blanks. Choose from the words: who / whose / whom / which / that / x. Give all possibilities. Verdeel met / en noteer in volgorde zoals het hier staat)