a Kun/ jij /zonder je smartphone?
wg o
b De meeste jongeren/ krijgen/ klamme handjes/ bij dit beeld.
o wg lv
c Ook /ik /heb /een hechte relatie/ met mijn mobiel.
o wg lv
d Mijn buurjongen/ heeft/ een oude Nokia zonder internet/ gekocht.
o wg lv wg
e Hij /is / mij /vaak /aan het vertellen /over zijn rustige leven.
o wg wg
f Laten /wij / ook /een smartphonevrije periode / nemen!
wg o lv wg