Formuleren, vanaf blz. 230 • Par. 1 Je kunt voegwoorden en leestekens gebruiken om zinnen te begrenzen.
• Par. 2 Lees het groene blok op blz. 232 een paar keer aandachtig door! Zo weet je met welke signaalwoorden je verbanden tussen zinnen kan aangeven.
• Par. 3 de-woorden verwijs je met die en deze, het-woorden met dit en dat. De-woorden zijn mannelijk of vrouwelijk (staat in het woordenboek), het-woorden zijn onzijdig.
Lees het groene blok goed door!
• Par. 4 Lees het groene blok op blz. 236 aandachtig een paar keer! Nu weet je hoe je op de juiste manier met bezittelijke en persoonlijke voornaamwoorden moet verwijzen.
• Par. 5 Lastige verwijswoorden: hen of hun, dat of wat, waar+voorzetsel of voorzetsel+wie
Lees het groene blok op blz. 238 aandachtig een paar keer door! Nu weet je hoe je op de juiste manier met hen/hun, dat/wat, waarmee/met wie moet verwijzen.
• Par. 6 Trappen van vergelijking, blz. 240. Lees ook het groene blok aandachtig. Nu weet je hoe je de trappen vergelijking goed gebruikt in combinatie met als en dan en juiste persoonlijke voornaamwoord.