Naar op 3 verschillende manieren vertalen nl.:
- zu:
1. Gebruik je bij personen (Ich gehe zur Oma).
2. Bij gebouwen en dingen (Ich gehe zum Bahnhof).
Let op! Je zegt wel: Ich gehe nach Hause (dit is ook een ding, maar daar gebruik je dus nach).
- nach:
1. Bij geografische namen zonder lidwoord (nach Berlin fahren)
2.In vaste combinaties (nach rechts/links /nach unten/oben, nach Hause.
- In:
1. Bij landen met lidwoord (in die Schweiz fahren).
2. Ergens naar binnen gaan (Ins Theater, ins Restaurant)