Na deze les weet je hoe je onderscheid kunt maken tussen een werkwoordelijk en een naamwoordelijk gezegde
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2
In deze les zitten 10 slides, met tekstslides.
Lesduur is: 80 min
Onderdelen in deze les
Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?
Oftewel, wat is het doel van deze les?
Na deze les weet je hoe je onderscheid kunt maken tussen een werkwoordelijk en een naamwoordelijk gezegde
Slide 1 - Tekstslide
Een werkwoordelijk gezegde (wg) zegt wat iemand (of iets) dóét:
Jurre / gaat / vanmiddag / een nieuwe koptelefoon / kopen.
wg = gaat kopen
Het werkwoord ‘kopen’ zegt wat Jurre doet.
Slide 2 - Tekstslide
Een naamwoordelijk gezegde (ng) zegt wat iemand is (of wordt, blijft, lijkt). Het werkwoordelijkdeel van het naamwoordelijk gezegde (ww.deel) bevat altijd een vorm van een koppelwerkwoord
(zijn,
worden,
blijven,
blijken,
lijken,
schijnen).
Slide 3 - Tekstslide
Het naamwoordelijk deel (nw.deel) bevat een zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord.
Het geeft een kenmerk of eigenschap van iemand (of van iets).
Let op: het naamwoordelijk gezegde is een zinsdeel, maar het ww.deel en het nw.deel kunnen los van elkaar in de zin staan.
Slide 4 - Tekstslide
Voorbeeld:
Zoë / wordt / over enkele jaren / een succesvolle balletdanseres.
ng = wordt [een succesvolle balletdanseres]
Het naamwoordelijk deel ‘een succesvolle balletdanseres’ zegt wat Zoe wordt.
Slide 5 - Tekstslide
Met dit stappenplan bepaal je of er een werkwoordelijk gezegde is of een naamwoordelijk gezegde
Slide 6 - Tekstslide
Even checken. Wie vertelt mij nog even wat we zojuist hebben gehoord?
Geen vingers, ik geef de beurt aan ..............................................
Slide 7 - Tekstslide
nieuwnederlands.digitaal.noordhoff.nl
Slide 8 - Link
Aan de slag
Slide 9 - Tekstslide
Gebruik de theorie bij het maken van de opdrachten. Volg goed het stappenplan