H3 semaine 47 2425

h3 week 47
A: cette semaine, objectifs
C: Ex 15
B: à corriger : la semaine dernière  : 10 min
D Futur proche 
À Faire : formatieve toets 1-2
• oefening 15, 16/ trainer werkwoorden : futur
• leren : apprendre 4 et 5
E: futur simple
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quiz, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

h3 week 47
A: cette semaine, objectifs
C: Ex 15
B: à corriger : la semaine dernière  : 10 min
D Futur proche 
À Faire : formatieve toets 1-2
• oefening 15, 16/ trainer werkwoorden : futur
• leren : apprendre 4 et 5
E: futur simple

Slide 1 - Tekstslide

A: objectifs
Aujourd'hui, vous allez corriger 'weektaak 46'.  
Ensuite, nous allons préparer la conversation ex 15 => jeu de röle : à la réception de l'hôtel
et on reprend le futur et le futur proche

deuxième cours de la semaine ; formatieve toets ,
encore une fois le futur et le futur proche

Slide 2 - Tekstslide

corrigez : ex 4-14
Exercice 4 - Mise en route ~ vocabulaire Déménager à l’étranger
À partir de la semaine prochaine, je ne vivrai plus ici. Ma famille et moi, nous allons habiter dans un pays étranger . C’est peut-être positif un rêve (2) pour beaucoup de jeunes, mais pas pour moi ! Je déteste les changements. Il faut apprendre à parler une autre langue et  se faire des amis (3) parce que je serai loin de mes copains d’ici : c’est à une distance de 800 kilomètres !  Comme notre nouvelle maison ne sera pas encore prête, on aura un autre  hébergement pendant le premier mois, c’est une toute petite maison. Il faut donc déménager deux fois ! Honnêtement je n’ai pas du tout envie de partir. Comment je vois mon avenir? Dès mes 18 ans, je reviendrai habiter dans mon pays, c’est sûr !




Exercice 5 - Compréhension globale
1 Wie = over Sil
 Wat = voetballen in het buitenland
 Waar = Parijs, Frankrijk en in de vakanties in Nederland.
2 moeilijke kanten - difficile
 taal - le français, langues
 vakantiebesteding - pendant les vacances
 inkomsten - salaire, argent de poche, gagne, l’argent
 toekomstplannen - l’avenir, devenir le meilleur joueur de foot au monde
3 Heb je veel contact met teamgenoten? Zijn er nog meer mensen in je team uit Nederland?
4 1 Is het niet moeilijk?
 2 Ga je vaak naar Nederland?
 3 Heb je al je eigen vliegtuig?
Exercice 6 - Compréhension détaillée
1 a faux
 b vrai
 c faux
 d faux
2 positief Het gastgezin is aardig, hij heeft snel nieuwe vrienden gemaakt.
 negatief Hij mistte zijn ouders en vrienden erg, alles was anders.
3 Sil denkt dat zijn lerares Frans in Nederland trots op hem zal zijn, omdat hij zich nu goed redt in het Frans.
4 B
5 a Hij vraagt dit omdat er altijd gedacht wordt dat voetballers veel geld verdienen en zich dus een
eigen vliegtuig zouden kunnen veroorloven.
 b ‘Nee, jammer genoeg niet. Omdat ik nog jong ben, krijg ik geen salaris. Alleen wat zakgeld en kost en inwoning.
 c B
6 Hij wil graag in het eerste van PSG gaan spelen en de beste voetballer ter wereld worden. Maar vooralsnog geniet hij erg van het avontuur.
7 Je savais tout de suite que ça pourrait être une belle opportunité.
 Les gens ne savent pas que je n’ai pas de salaire.
8 hoe hij is gescout, toekomst, vakanties
9 a mais = maar tegenstelling
 b parce que = omdat reden
 c en plus = bovendien opsomming
 d et = en opsomming
 e comme = omdat reden















Slide 3 - Tekstslide

Exercice 5   1 Wie = over Sil  / Wat = voetballen in het buitenland
Waar = Parijs, Frankrijk en in de vakanties in Nederland.
2 moeilijke kanten - difficile   / taal - le français, langues
 vakantiebesteding - pendant les vacances
 inkomsten - salaire, argent de poche, gagne, l’argent
 toekomstplannen - l’avenir, devenir le meilleur joueur de foot au monde
3 Heb je veel contact met teamgenoten? Zijn er nog meer mensen in je team uit Nederland?
4 1 Is het niet moeilijk?
 2 Ga je vaak naar Nederland?
 3 Heb je al je eigen vliegtuig?




Exercice 6 - Compréhension détaillée
1 a faux
 b vrai
 c faux
 d faux
2 positief Het gastgezin is aardig, hij heeft snel nieuwe vrienden gemaakt.
 negatief Hij mistte zijn ouders en vrienden erg, alles was anders.
3 Sil denkt dat zijn lerares Frans in Nederland trots op hem zal zijn, omdat hij zich nu goed redt in het Frans.
4 B
5 a Hij vraagt dit omdat er altijd gedacht wordt dat voetballers veel geld verdienen en zich dus een
eigen vliegtuig zouden kunnen veroorloven.
 b ‘Nee, jammer genoeg niet. Omdat ik nog jong ben, krijg ik geen salaris. Alleen wat zakgeld en kost en inwoning.
 c B
6 Hij wil graag in het eerste van PSG gaan spelen en de beste voetballer ter wereld worden. Maar vooralsnog geniet hij erg van het avontuur.
7 Je savais tout de suite que ça pourrait être une belle opportunité.
 Les gens ne savent pas que je n’ai pas de salaire.
8 hoe hij is gescout, toekomst, vakanties
9 a mais = maar tegenstelling
 b parce que = omdat reden
 c en plus = bovendien opsomming
 d et = en opsomming
 e comme = omdat reden















Slide 4 - Tekstslide

ex. 6 -  1 a faux / b vrai  / c faux  / d faux
2 positief Het gastgezin is aardig, snel nieuwe vrienden gemaakt.
 negatief Hij mistte zijn ouders en vrienden erg, alles was anders.
3 Sil denkt dat zijn lerares Frans in Nl trots op hem zal zijn, hij redt zich in het Frans.
4 B  / 5 a omdat  voetballers veel geld verdienen en zich dus een eigen vliegtuig zouden kunnen veroorloven.
 b ‘Nee, jammer genoeg niet.  geen salaris( jong) welzakgeld en kost en inwoning.
 c B
6 Hij wil graag in het 1evan PSG gaan spelen en de beste voetballer ter wereld worden. Maar vooralsnog geniet hij erg van het avontuur.
7 Je savais tout de suite que ça pourrait être une belle opportunité. Les gens ne savent pas que je n’ai pas de salaire.
8 hoe hij is gescout, toekomst, vakanties
9 a mais = maar tegenstelling /b parce que = omdat reden /c en plus = bovendien
 d et = en opsomming
 e comme = omdat reden















Slide 5 - Tekstslide

7 Je savais tout de suite que ça pourrait être une belle opportunité.
 Les gens ne savent pas que je n’ai pas de salaire.
8 hoe hij is gescout, toekomst, vakanties
9 a mais = maar tegenstelling
 b parce que = omdat reden
 c en plus = bovendien opsomming
 d et = en opsomming
 e comme = omdat reden
10 B
GRAMMAIRE I – HET ONREGELMATIGE Ww SAVOIR
Exercice 8A
1 Ik wist meteen dat het een mooie kans zou kunnen zijn.
 De mensen weten niet dat ik geen salaris heb.
2 -
3 1 elle sait présent
 2 ils savent présent
 3 nous savons présent
 4 on a su passé composé

5 vous saviez imparfait
 6 elles savaient imparfait
 7 je savais imparfait
 8 j’ai su passé composé

Exercice 8B
1 Tu sais = jij weet
2 Vous savez = kunnen jullie, kunt u
3 Ils ont su = zij hebben geweten
4 On a su = wij hebben geweten, men heeft geweten
5 Nous savions = wij wisten
6 Je savais = ik wist
 
8c 1 tu sais                                                6 ; je ne sais pas                         
2 Mes parents savent                          7 elle a su
3 Vous savez                                           8 Tu as su
4 Notre frère sait
5 Nous savons
6 Je ne sais pas

Exercice 8D
Voorbeelduitwerking:
1 Je sais faire du cheval. – Ik kan paardrijden.
2 Rose et Yara ne savent pas chanter. – Rose en Yara kunnen niet zingen.
3 Laurent et moi savons bien faire la cuisine. – Laurent en ik kunnen koken.
4 Vous savez bien jouer à des jeux vidéo. – Jullie kunnen goed gamen.
5 Cet homme sait bien faire du surf. – Deze man / Deze jongen kan goed surfen.
6 Tu as su parler français. – Jij hebt Frans kunnen spreken.
Exercice 8E – révision
A 1 tu fais
 2 Nous allons
 3 Vous faites
 4 je vais faire
 5 elle est allée
B 1 Non, nous faisons nos devoirs de maths.
 2 Non, je vais au collège en vélo.
 3 Non, ils vont au cinéma.
 4 Non, elle a fait du tennis.
 5 Non, je suis allé(e) en Italie.
ÉCOUTER
Exercice 9 - Mise en route
1 B, C, E, F
2 a faux
 b faux
 c vrai
3 Je moet werken met vertalingen, dat is niet prettig. Je begrijpt niet helemaal wat er gebeurt, je mist details en nuances.
4 A, B, D, E
Exercice 10 - Mise en route ~ vocabulaire
1 bienvenue
2 épeler
3 au fond du
4 il y a un an
5 un séjour
6 l’ascenseur
7 comparer
8 ouvrir

Exercice 11 - Prononciation
A –
B 1 als ‘wah’ (als in toilet)
 2 toilet, voilà, mademoiselle
C –
Exercice 12 - Compréhension globale
1 A
2 A, B, D, E
3 een camping ; Zuid-Frankrijk
4 A, B
5 de taal
Exercice 13 - Compréhension détaillée
1 een familiekamer
2 a wel
 b niet
 c wel
3 a KUYP
 b B
4 B
5 Het ontbijt wordt in het restaurant geserveerd vanaf half 8.
6 Eigen antwoord, bijvoorbeeld: hij spreekt best goed Frans, want hij kan een kamer reserveren in een hotel.
7 B
8 a wel
 b niet
 c wel
 d wel
9 beter Frans spreekt, leuke vrienden
10 C
Exercice 14 - compréhension semi-authentique
A Kameroens, Canadees, Senegalees, Frans, Zwitsers, Creools, Belgisch, Congolees
B 1 eigen antwoord
 2 eigen antwoord
C 1 réception, camping, touristes
 2 Paris, la mode, modèle, couturier, agences, stylistes phtographes, mode
 3 au pair, famille française, garder les enfants
 4 journaliste, j’écris, articles
D 1 receptioniste
 2 model
 3 au pair
 4 journalist
E a 3 au pair
 b 2 model
 c 4 journalist
 d 1 réceptionniste



























































Slide 6 - Tekstslide


Exercice 8D
Voorbeelduitwerking:
1 Je sais faire du cheval. – Ik kan paardrijden.
2 Rose et Yara ne savent pas chanter. – Rose en Yara kunnen niet zingen.
3 Laurent et moi savons bien faire la cuisine. – Laurent en ik kunnen koken.
4 Vous savez bien jouer à des jeux vidéo. – Jullie kunnen goed gamen.
5 Cet homme sait bien faire du surf. – Deze man / Deze jongen kan goed surfen.
6 Tu as su parler français. – Jij hebt Frans kunnen spreken.

Exercice 8E – révision
A 1 tu fais
 2 Nous allons
 3 Vous faites
 4 je vais faire
 5 elle est allée
B 1 Non, nous faisons nos devoirs de maths.
 2 Non, je vais au collège en vélo.
 3 Non, ils vont au cinéma.
 4 Non, elle a fait du tennis.
 5 Non, je suis allé(e) en Italie.

ÉCOUTER  Exercice 9 - Mise en route
1 B, C, E, F
2 a faux / b faux /  c vrai
3 Je moet werken met vertalingen, dat is niet prettig. Je begrijpt niet helemaal wat er gebeurt, je mist details en nuances.
4 A, B, D, E

10 ;1 bienvenue               5 un séjour
2 épeler                              6 l’ascenseur
3 au fond du                     7 comparer
4 il y a un an                       8 ouvrir


Exercice 11 - Prononciation
A –
B 1 als ‘wah’ (als in toilet)
 2 toilet, voilà, mademoiselle
C –
Exercice 12 - Compréhension globale
1 A
2 A, B, D, E
3 een camping ; Zuid-Frankrijk
4 A, B
5 de taal
Exercice 13 - Compréhension détaillée
1 een familiekamer
2 a wel
 b niet
 c wel
3 a KUYP
 b B
4 B
5 Het ontbijt wordt in het restaurant geserveerd vanaf half 8.
6 Eigen antwoord, bijvoorbeeld: hij spreekt best goed Frans, want hij kan een kamer reserveren in een hotel.
7 B
8 a wel
 b niet
 c wel
 d wel
9 beter Frans spreekt, leuke vrienden
10 C
Exercice 14 - compréhension semi-authentique
A Kameroens, Canadees, Senegalees, Frans, Zwitsers, Creools, Belgisch, Congolees
B 1 eigen antwoord
 2 eigen antwoord
C 1 réception, camping, touristes
 2 Paris, la mode, modèle, couturier, agences, stylistes phtographes, mode
 3 au pair, famille française, garder les enfants
 4 journaliste, j’écris, articles
D 1 receptioniste
 2 model
 3 au pair
 4 journalist
E a 3 au pair
 b 2 model
 c 4 journalist
 d 1 réceptionniste



























































Slide 7 - Tekstslide

 Exercice 11 - Prononciation
A –
B 1 als ‘wah’ (als in toilet)
 2 toilet, voilà, mademoiselle
C –
Exercice 12 - Compréhension globale
1 A
2 A, B, D, E
3 een camping ; Zuid-Frankrijk
4 A, B
5 de taal

13 : 1 een familiekamer
2 a wel /  b niet /  c wel
3 a KUYP  /  b B
4 B
5 Het ontbijt wordt in het restaurant geserveerd vanaf half 8.
6 Eigen antwoord, bijvoorbeeld: hij spreekt best goed Frans, want hij kan een kamer reserveren in een hotel.

7 B
8 a wel /  b niet / c wel/  d wel
9 beter Frans spreekt, leuke vrienden
10 C

Exercice 14 - compréhension semi-authentique
A Kameroens, Canadees, Senegalees, Frans, Zwitsers, Creools, Belgisch, Congolees
B 1 eigen antwoord /  2 eigen antwoord
C 1 réception, camping, touristes
 2 Paris, la mode, modèle, couturier, agences, stylistes phtographes, mode
 3 au pair, famille française, garder les enfants
 4 journaliste, j’écris, articles

D 1 receptioniste /2 model / 3 au pair / 4 journalist
E a 3 au pair
 b 2 model
 c 4 journalist
 d 1 réceptionniste



























































Slide 8 - Tekstslide

C: ex 15 à l'hôtel  p66
1 : werk in tweetallen
2. oefen het spellen van je achternaam in het Frans
3. zorg met behulp van de strookjes dat je een logisch gesprek in elkaar zet bij de balie van een hotel
4. laat je gesprekje even controleren
5. plak de strookjes op een a4-tje 
6. oefen samen het gesprek, wissel daarbij van rol

Slide 9 - Tekstslide

Futur Proche
Als je wilt zeggen dat iets binnen zeer korte tijd gaat plaatsvinden, gebruik je de futur proche. De futur proche bestaat uit een vorm van het werkwoord ALLER + het hele werkwoord (de infinitif)
stap  1: luister (volgende dia) nog eens naar de présent van het werkwoord ALLER

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Hoe maak je de futur proche?
Hoe zet je een werkwoord in de futur proche?

Stap 1: Neem de juiste vorm van het werkwoord ALLER
Bijvoorbeeld: je vais

Stap 2: Zet hier het hele werkwoord achter.

Slide 12 - Tekstslide

Stap 3
Je vais parler                                                  Ik ga praten
Tu vas parler                                                  Jij gaat praten
Il va parler                                                       Hij gaat praten
Elle va parler                                                  Zij gaat praten
On va parler                                                   Men gaat praten
Nous allons parler                                      Wij gaan praten
Vous allez parler                                         Jullie gaan praten/ u gaat praten
Ils vont parler                                               Zij gaan praten
Elles vont parler                                         Zij gaan praten  

Slide 13 - Tekstslide

Le futur simple
Om aan te geven dat iets in de toekomst gaat gebeuren, gebruik je de futur. In het Nederlands maak je de toekomende tijd met behulp van het werkwoord zullen. 

Slide 14 - Tekstslide

Hoe maak je de futur?
Hoe zet je een werkwoord in de futur?

Stap 1: Neem het hele werkwoord.
Bijvoorbeeld: parler (praten)

Stap 2: Zet hier de juiste uitgang achter : ai/as/a/ons/ez/ont

NB! Bij werkwoorden die eindigen op -re, zoals perdre, vervalt de e.

Slide 15 - Tekstslide

stap 3
Je parler + ai : je parlerai                                                Ik zal praten
Tu parler + as ; tu parleras                                            Jij zal praten
Il parler + a : il parlera                                                     Hij zal praten
Elle parler + a : elle parlera                                            Zij zal praten
On parlera+ a : on parlera                                               Men zal praten
Nous parler+ ons : nous parlerons                            Wij zullen praten
Vous parler + ez : vous parlerez                                 Jullie zullen praten
Ils parler + ont : ils parleront                                          Zij zullen praten
Elles parler+ ont : elles parleront                                Zij zullen praten

Slide 16 - Tekstslide

je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/ elles
heel ww + ons
heel ww + ez
heel ww + a
heel ww + as
heel www + ont
heel ww + ai

Slide 17 - Sleepvraag

D: werken aan de weektaak
 oefening 15, 16
 trainer werkwoorden : futur
• leren : apprendre 4 et 5

Slide 18 - Tekstslide