Poëzie en Fictie - les 6




Poëzie en fictie -  les 6
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 14 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les




Poëzie en fictie -  les 6

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
  • herhaling begrippen Poëzie & Fictie
  • uitleg opdracht (ter vervanging van de toets)
  • nieuwsquiz door Daan!

Slide 2 - Tekstslide

Tijd en plaats/ruimte
De tijd en de plaats van een verhaal vormen het 'decor'. Als je zelf de tijd en plaats van een verhaal kan beschrijven, kan je dat helpen om een helder beeld te krijgen van waar en wanneer het verhaal zich afspeelt.  

Slide 3 - Tekstslide

Opdracht: story impressions
Tijdens deze opdracht ga je een verhaal schrijven in 3 stappen. Het is belangrijk dat je creatief durft te zijn, want alles mag! Het voordeel van een kortverhaal is dat je vrij bent om alles te bedenken. Je krijgt wel wat opdrachten mee die je in de tekst moet verwerken, zodat je wel een beetje op weg wordt geholpen. 

Slide 4 - Tekstslide

Stap 1: 
Bekijk de 15 woorden die hieronder genoteerd staan
1. Spanning 9. Buik
2. Niftarlake College 10. Dramatisch
3. Computernerd 11. Vertrouwen
4. Maatregelen 12. Eenzaam
5. Concentratieproblemen 13. Veilig
6. Afstandsonderwijs 14. Geluksmoment
7. Verbazing 15. Positief
8. Voordelen

Slide 5 - Tekstslide

Stap 2: 
Verwerk deze woorden in een kortverhaal
  • Je moet deze woorden gebruiken op de volgorde waarin ze staan (vergeet niet om de woorden te onderstrepen). 
  • Je verhaal moet 500-700 woorden zijn. 
  • Let goed op je spelling, want dat maakt je verhaal alleen maar beter.


Slide 6 - Tekstslide

Stap 2: 
Verwerk deze woorden in een kortverhaal
1. Je schrijft jouw verhaal in een ik-perspectief.
2. Er komen minimaal 2 ruimtebeschrijvingen voor (kamers, omgeving, weer).
3. Het verhaal vindt in onze huidige tijd plaats (dus in 2021).
4. Het hoofdpersonage maakt een ontwikkeling door. Dit kan zijn dat het hoofdpersonage een probleem heeft dat opgelost wordt of dat het personage iets meemaakt wat hem of haar persoonlijk verandert.


Slide 7 - Tekstslide

1. Ik-perspectief
Een ik-figuur (eerste persoon). Die dan ofwel het verhaal beleeft ofwel erop terugkijkt en dus al meer weet over de afloop.

Slide 8 - Tekstslide

2. Plaats/ruimte
De 'plaats' omvat niet alleen het land, de stad, de streek of het dorp waar het verhaal zich afspeelt, maar ook de ruimte. Bijvoorbeeld in een huis, op een middelbare school of in een kerk.

Bijvoorbeeld: Ik kwam middag’s om een uur of 5 thuis nadat ik naar de supermarkt was gegaan voor een paar kleine dingen. Maar toen ik aan kwam in de woonkamer zag ik niemand, niemand op de bank, aan de tafel of op de zitzak ik wist meteen dat er iets niet klopte en de spanning sloeg toe. Maar toen ik rond liep leek zag ik niks vreemds en niks wat verplaatst was.  

Slide 9 - Tekstslide

3. Huidige tijd
De 'tijd' omvat allereerst het tijdvak of het jaar waarin het verhaal zich afspeelt, maar bijvoorbeeld ook het seizoen of het tijdstip op de dag

Bijvoorbeeld: telefoon, computer, ipad 

Slide 10 - Tekstslide

4. Ontwikkeling hoofdpersoon
In de meeste boeken maakt de hoofdpersoon een ontwikkeling door. Vooral in probleemboeken zie dat goed: de hoofdpersoon heeft een probleem en probeert dat op te lossen. Door dit proces verandert de hoofdpersoon. 

Slide 11 - Tekstslide

Stap 3: 
Lever je verhaal in via Showbie
Deadline: 9 maart, voor 11:25.

Slide 12 - Tekstslide

Nieuwsquiz door Daan!

Slide 13 - Tekstslide

Einde les
Succes!

Slide 14 - Tekstslide