5.3.1 Je kunt de voedselrelaties en de informatienetwerken binnen een ecosysteem beschrijven.
5.3.2 Je kunt de energiestromen door een ecosysteem beschrijven.
5.4.1 Je kunt veranderingen in een ecosysteem beschrijven.
5.4.2 Je kunt in een model gegeven informatie over ecosystemen gebruiken, bewerken en analyseren.
Slide 2 - Tekstslide
Vraat
Planten beschermen zichzelf tegen vraat van insecten d.m.v. signaalstoffen.
De signaalstoffen worden opgevangen door de planten in de omgeving die vervolgens gifstoffen produceren tegen de insecten.
Slide 3 - Tekstslide
Planten beschermen zich tegen vraat én geven signaalstoffen + lokstoffen af als er wel vraat is
stekels / doornen brandharen met giftige/bijtende stoffen
mechanische afweer chemische afweer
Slide 4 - Tekstslide
Voedselrelaties
In een ecosysteem zijn er voedselrelaties: wie eet wie? Planten zijn de 1e schakel in een voedselketen.
Het geheel van voedselrelaties in een levensgemeenschap noem je voedselweb
Slide 5 - Tekstslide
Energie
Organische stoffen
Anorganische stoffen
(voortgezette) assimilatie
Chemische reactie
dissimilatie
Energie
Foto-autotroof Chemo-autotroof
Heterotroof
Autotroof
Slide 6 - Tekstslide
Trofische niveaus
Slide 7 - Tekstslide
Bruto Primaire Productie
Bruto Primaire Productie =
Alle organische stoffen die producenten produceren = Energie uit zonlicht omgezet in organische stof = Fotosynthese = Koolstofassimilatie -> glucose!
Slide 8 - Tekstslide
Wat gebeurt er met BPP?
1. Brandstof -> dissimilatie! = D -> energie komt vrij als warmte
Wat blijft er over? BPP – D = Netto Primaire Productie
2. Bouwstof -> groeien = lichaam bouwen =
voortgezette assimilatie -> eiwitten, vetten, andere koolhydraten!
Slide 9 - Tekstslide
DUS
netto primaire productie = bruto primaire productie - verlies door ademhaling/sterfte van de planten/verbranding (autotroof organisme)
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
Kringloop van stoffen
Slide 12 - Tekstslide
Successie
pionier -> -> climax kenmerken:
meer biomassa
meer biodiversiteit --> meer concurrentie
minder extreme abiotische factoren
Slide 13 - Tekstslide
Pionierecosysteem
- Weinig soorten
- Veel individuen van een soort
- Weinig ontwikkelde bodem
- Eenvoudig voedselweb
- Sterk wisselende abiotische factoren
Climaxecosysteem
- Veel soorten
- Weinig individuen van een soort
- Goed ontwikkelde bodem
- Complex voedselweb
- Constante abiotische factoren
Slide 14 - Tekstslide
We kennen primaire en secundaire successie. Primair is bijvoorbeeld na natuurramp zoals aardverschuiving. Secundair is na bijvoorbeeld een bosbrand. Er is in dit tweede geval al een humuslaag en successie zal dan sneller gaan.
Slide 15 - Tekstslide
Verlanding
Verlanding = vorm van successie waarbij bijv. een plas verandert in een bos op drassige grond (broekbos)
In ondiepe delen groeien waterplanten.
Dode plantenresten zinken naar de bodem en vormt een laag modder of slib.
Hierdoor wordt de plas ondieper. Nu kunnen oeverplanten de plas in groeien. De bodem wordt verder opgehoogd en moerasplanten kunnen zich vestigen.
Tot slot ontstaat een broekbos, een bos op drassige grond.
Slide 16 - Tekstslide
Gradiëntecosysteem
De biodiversiteit is het grootst in het gebied waar twee ecosystemen in elkaar over gaan --> gradiëntecosysteem
Slide 17 - Tekstslide
Gradiëntecosystemen
Bij gradiëntecosystemen zijn indicatorsoorten zichtbaar
Indicatorsoorten: Soorten die een aanwijzig geven over een kenmerk van het milieu
Slide 18 - Tekstslide
Evenwicht in de omgeving
Een systeem is in evenwicht als het zichzelf kan reguleren en daardoor stabiel blijft. Tussen twee evenwichten zit een omslagpunt (kantelpunt).
Voorbeelden:
Algenbloei bij eutroficatie ( komen we later op terug)