Proeftoets grammatica 1 kader en mavo
1 / 24
Lesduur is: 30 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Wat zijn werkwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken
Slide 2 - Quizvraag
Hoeveel werkwoorden?
Jan heeft de baby de fles gegeven
Jan heeft de baby de fles gegeven
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 3 - Quizvraag
Het zonlicht schijnt hinderlijk in mijn ogen.
Schijnt =
Schijnt =
A
persoonsvorm
B
heel werkwoord
C
voltooid deelwoord
Slide 4 - Quizvraag
De meisjes zouden de wedstrijd graag willen winnen. winnen=
A
persoonsvorm
B
heel werkwoord
C
voltooid deelwoord
Slide 5 - Quizvraag
Ik ben naar Walibi geweest.
geweest=
geweest=
A
persoonsvorm
B
heel werkwoord
C
voltooid deelwoord
Slide 6 - Quizvraag
Hij wilde Legoland heel erg graag ZIEN.
zien =
zien =
A
persoonsvorm
B
heel werkwoord
C
voltooid deelwoord
Slide 7 - Quizvraag
Een man werd pasgeleden GEWEIGERD in Legoland.
geweigerd =
geweigerd =
A
persoonsvorm
B
heel werkwoord
C
voltooid deelwoord
Slide 8 - Quizvraag
Slide 9 - Tekstslide
Verdeel de zin in zinsdelen : typ de zin over en zet streepjes tussen de zinsdelen.
Natalie zet de gebruikte borden in de afwasmachine.
Natalie zet de gebruikte borden in de afwasmachine.
Slide 10 - Open vraag
In de volgende zin staan … zinsdelen
Met blote voeten loop ik door het warme zand.
Met blote voeten loop ik door het warme zand.
A
3
B
4
C
5
D
9
Slide 11 - Quizvraag
Wat is de pv?
Wie heeft de voetbalwedstrijd gewonnen?
Wie heeft de voetbalwedstrijd gewonnen?
Slide 12 - Open vraag
1. Een persoonsvorm kun je op meerdere manieren in een zin vinden.
A
waar
B
niet waar
Slide 13 - Quizvraag
Wat is het onderwerp uit de volgende zin:
De zussen van Irma hebben gisteravond pannenkoeken gebakken.
De zussen van Irma hebben gisteravond pannenkoeken gebakken.
A
De zussen
B
pannenkoeken
C
De zussen van Irma
D
hebben gebakken
Slide 14 - Quizvraag
Verdeel de zin in zinsdelen; zet tussen de zinsdelen een streep
Jesse heeft gisteren een fiets gekregen.
Jesse heeft gisteren een fiets gekregen.
Slide 15 - Open vraag
Wat is het onderwerp
De kleine jongen uit groep 8 gaat naar de brugklas
De kleine jongen uit groep 8 gaat naar de brugklas
A
de kleine jongen
B
de kleine jongen uit groep 8
C
jongen
D
de brugklas
Slide 16 - Quizvraag
Zet in zinsdelen:
Dit weekend gaan we naar de Efteling
Dit weekend gaan we naar de Efteling
A
Dit weekend/ gaan/ we/naar/ de Efteling
B
Dit/weekend/ gaan/we/naar/de Efteling
C
Dit weekend/gaan/we/naar de Efteling
D
Dit weekend gaan/we/naar de Efteling
Slide 17 - Quizvraag
Welke drie manieren heb je geleerd om de persoonsvorm te vinden?
Slide 18 - Open vraag
Werkwoordelijk gezegde?
Jan koopt een haring
Jan koopt een haring
A
Jan
B
een haring
C
koopt
D
een
Slide 19 - Quizvraag
Het werkwoordelijk gezegde?
Wie was er vanmiddag aan het spelen?
Wie was er vanmiddag aan het spelen?
A
wie
B
was
C
was spelen
D
was aan het spelen
Slide 20 - Quizvraag
werkwoordelijk gezegde?
Hem zag ik gisteren op de hoek van de Satijnstraat.
Hem zag ik gisteren op de hoek van de Satijnstraat.
A
Zag ik
B
Op de hoek van de Satijnstraat
C
Zag
D
Gisteren
Slide 21 - Quizvraag
Paragraaf grammatica zinsdelen
Wat is het onderwerp in deze zin?
Het bekende Nederlandse televisieprogramma van John de Mol bestaat al meer dan vijf jaar.
Wat is het onderwerp in deze zin?
Het bekende Nederlandse televisieprogramma van John de Mol bestaat al meer dan vijf jaar.
A
meer dan vijf jaar
B
Het bekende Nederlandse televisieprogramma
C
Het bekende Nederlandse televisieprogramma van John
D
Het bekende Nederlandse televisieprogramma van John de Mol
