In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Welkom!
Fijn dat je er bent!
Slide 1 - Tekstslide
Startopdracht
Pak je schrift. Schrijf de datum van vandaag links in de kantlijn.
Maak de volgende opdracht:
Bekijk deze e-mail en geef aan met 3 argumenten waarom dit geen zakelijke e-mail is. Schrijf de 3 argumenten onder elkaar in je schrift. Schrijf in hele zinnen.
Hey hallo,
Ik ben Maarten. Ik zou graag gratis info over het Achterhuis willen hebben. Ken jij mij die sturen? Ik wil natuurlijk een goed cijfer halen voor geschiedenis.
Het dagboek van Anne Frank heb ik al voor het vak Nederlands gelezen. Dat is wel ff een indrukwekkend boek zeg! Volgende week houdt ik mijn spreekbeurt dus of je een beetje op wil schieten met de info. Bye.
Slide 2 - Tekstslide
Wat gaan we doen vandaag?
- We kijken eerst even terug naar de vorige les.
- Leerdoel van deze les: je gaat de verwijswoorden die, dat en wat op een goede manier gebruiken.
Hier krijg je uitleg over en ga je oefenen om te kijken of je dit doel kunt behalen.
- Check out!
Nu eerst herhalen!
Slide 3 - Tekstslide
Een zakelijke mail stuur je
A
naar je (beste) vrienden
B
naar bedrijven of instellingen
Slide 4 - Quizvraag
De opmaak
Vul de onderwerpsregel in (kort en bondig)
Aanhef
Inleiding
Alinea 1
Alinea 2
Afsluiting
Slotformule
Naam
Slide 5 - Tekstslide
Kies de juiste aanhef...
A
Hallo heer, mevrouw,
B
Geachte heer, mevrouw,
C
Geachte heer en mevrouw,
Slide 6 - Quizvraag
Welk woord gebruik je NOOIT aan het begin van de eerste zin?
A
Ik
B
Gisteren
C
Mijn
D
Zoals
Slide 7 - Quizvraag
In een zakelijke e-mail spreek je de geadresseerde aan met 'u'.
A
juist
B
onjuist
Slide 8 - Quizvraag
Welke slotformule gebruik je voor het afsluiten van een zakelijk e-mail?
Slide 9 - Open vraag
Onderaan de e-mail schrijf je
A
je voornaam
B
je achternaam
C
je voor- en achternaam
Slide 10 - Quizvraag
Leerdoel van vandaag:
In deze les leer je de verwijswoorden die, dat en wat goed gebruiken.
Slide 11 - Tekstslide
Verwijswoorden =
- Verwijswoorden gebruik je om je e-mail of artikel afwisselender te maken zodat het prettiger is om te lezen.
- Een verwijswoord verwijst (slaat terug) naar woorden die je eerder in de tekst hebt gebruikt.
Kijk eens naar het volgende voorbeeld:
Slide 12 - Tekstslide
Sam heeft zin in wintersportvakantie. Sam gaat dan samen met Sams ouders naar Oostenrijk. Sams moeder heeft Sam verteld dat ze naar Tirol gaan.
Wat zou jij aan deze tekst veranderen?
Slide 13 - Tekstslide
Verwijswoorden
Kies het juiste verwijswoord:
Verwijswoord
Verwijst naar
Voorbeeld
dat
het-woorden
In de bijlage vind je het inschrijfformulier. DAT kun je mailen naar de decaan.
die
de-woorden
Stuur ons een e-mail met je motivatie. Je kunt DIE richten aan de directeur.
wat
- een hele zin
- iets onbepaalds
- overtreffende trap
Iets WAT ik niet begrijp
Slide 14 - Tekstslide
In welke zin is het juiste verwijswoord gebruikt?
A
Dat is het mooiste WAT ik ooit heb meegemaakt.
B
Dat is het mooiste DAT ik ooit heb meegemaakt.
Slide 15 - Quizvraag
Welke verwijswoorden gebruik je bij het-woorden?
Welk verwijswoord gebruik je bij de-woorden?
A
die
B
wat
C
dat
Slide 16 - Quizvraag
Welk verwijswoord gebruik je voor 'boek'?
A
die
B
dat
C
wat
Slide 17 - Quizvraag
Welk verwijswoord gebruik je voor 'het kind'?
A
die
B
dat
C
wat
Slide 18 - Quizvraag
Nu jij!
Maak de volgende opdrachten om te kijken of je het leerdoel onder de knie hebt!
Opdracht 7, 8, 9 en 10.
Slide 19 - Tekstslide
Check out!
Pak je schrift en check of je het leerdoel onder de knie hebt. Schrijf de antwoorden in je schrift. Maak de zin af en kies uit: die, dat, wat.
1. Ik bel liever op een moment ... we allebei tijd hebben.
2. Hoe heet het gebergte ... in Zwitserland ligt?
3. Mij oom, ... vorige week bij ons op bezoek was, is weer naar huis.
4. Ik zit op voetbaltraining, ... ik heel erg vermoeiend vind.
5. Wat is het stomste ... je ooit in je leven hebt gedaan?