H2 woordenschat en taalverzorging

Quiz H2  Woordenschat en taalverzorging


1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Quiz H2  Woordenschat en taalverzorging


Slide 1 - Tekstslide

Wat betekent het woord 'uitdagende'?
A
precieze
B
uitnodigende
C
ondertussen
D
wijde

Slide 2 - Quizvraag

Wat betekent het woord 'exacte'?
A
inmiddels
B
haasten
C
precieze
D
verdunnen

Slide 3 - Quizvraag

Wat betekent het woord 'inmiddels'?
A
gisteren
B
tenzij
C
na verloop van tijd
D
ondertussen

Slide 4 - Quizvraag

Wat betekent het woord 'circa'?
A
ongeveer
B
cirkel
C
precieze
D
het dubbele

Slide 5 - Quizvraag

Wat betekent het woord 'uitgebreid'?
A
veel eten
B
uitvoerig
C
kort
D
haastig

Slide 6 - Quizvraag

Wat betekent 'hij woont in het hart van de stad'?
A
Hij woont aan de rand van de stad
B
Hij woont midden in de stad.

Slide 7 - Quizvraag

Wat betekent 'aan de voet van een berg'?
A
Op de berg
B
Onderaan de berg

Slide 8 - Quizvraag

Wat betekent 'we sliepen onder de blote hemel'?
A
We sliepen buiten.
B
We sliepen naakt.

Slide 9 - Quizvraag

Wat betekent 'de komkommers schoten uit de grond'.
A
De komkommers werden geschoten.
B
De komkommers groeiden heel snel.

Slide 10 - Quizvraag

Wat betekent 'met de neus bovenop staan'?
A
erg dichtbij staan
B
iets aan willen raken

Slide 11 - Quizvraag

Wat betekent 'met de neus in de boter vallen'?
A
Onverwacht goed terechtgekomen/geluk gekregen.
B
Uitglijden op een verkeerd moment.

Slide 12 - Quizvraag

Bij de volgende opdrachten geef je aan wat voor woordsoort het onderstreepte woord in de zin is.

Slide 13 - Tekstslide

Weet jij de afkortingen nog?
lw = lidwoord
bn=bijvoeglijk naamwoord
zn= zelfstandig naamwoord
ww =  werkwoord
vw= voegwoord

Slide 14 - Tekstslide

Daan wil suiker in zijn koffie.
Wat voor woord is 'koffie'?
Tekst
A
Bn
B
Zn
C
Vw
D
Lw

Slide 15 - Quizvraag

Inge ging met haar broer naar de winkel.
Wat is 'ging' voor woord?
A
lw
B
ww
C
zn
D
bn

Slide 16 - Quizvraag

Inge ging met haar broer naar de winkel.
Wat is 'winkel' voor woord?
A
lw
B
ww
C
zn
D
bn

Slide 17 - Quizvraag

We gaan naar de bioscoop, tenzij het gaat regenen.
Wat is 'tenzij' voor woord?
A
lw
B
bn
C
zn
D
vw

Slide 18 - Quizvraag

We gaan naar de bioscoop, tenzij het gaat regenen.
Wat is 'de' voor woord?
A
lw
B
bn
C
zn
D
vw

Slide 19 - Quizvraag

We gaan naar de bioscoop, tenzij het gaat regenen.
Wat is 'bioscoop' voor woord?
A
lw
B
bn
C
zn
D
lw

Slide 20 - Quizvraag

Als we naar de Ardennen gaan, verblijven we in een leuk huisje.
Wat is 'leuk' voor woord?
A
lw
B
bn
C
zn
D
lw

Slide 21 - Quizvraag

Als we naar de Ardennen gaan, verblijven we in een leuk huisje.
Wat is 'als' voor woord?
A
lw
B
bn
C
zn
D
vw

Slide 22 - Quizvraag

Met kerst nodig ik mijn familie uit.
Wat is 'familie' voor woord?
A
lw
B
bn
C
zn
D
vw

Slide 23 - Quizvraag

Ik heb een hekel aan gure wind.
Wat is 'gure' voor woord?
A
lw
B
bn
C
zn
D
vw

Slide 24 - Quizvraag

Ik heb een hekel aan gure wind.
Wat is 'heb' voor woord?
A
lw
B
bn
C
zn
D
ww

Slide 25 - Quizvraag

Ik heb een hekel aan gure wind.
Wat is 'wind' voor woord?
A
lw
B
bn
C
zn
D
vw

Slide 26 - Quizvraag

Slide 27 - Tekstslide

Einde Quiz!

Slide 28 - Tekstslide