2.3 Thuiswerk les 6-10

Aan het eind van de les weet ik hoe ik moet afronden
Aan het eind van de les weet ik hoe ik moet afronden in praktische situaties
2.3 Afronden in praktische situaties 
Maken opdracht 42 t/m 49
op blz. 74 en 75 van leerboek
Kan ik antwoord geven op het doel
geen huiswerk 
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeVoortgezet speciaal onderwijs

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Aan het eind van de les weet ik hoe ik moet afronden
Aan het eind van de les weet ik hoe ik moet afronden in praktische situaties
2.3 Afronden in praktische situaties 
Maken opdracht 42 t/m 49
op blz. 74 en 75 van leerboek
Kan ik antwoord geven op het doel
geen huiswerk 

Slide 1 - Tekstslide

Je gaat nu eerst de stof van de vorige les herhalen.
Daarna komt er een klein stukje nieuwe uitleg en ga je opdrachten maken.

Slide 2 - Tekstslide

Herhalen: Afronden
Op hoeveel decimalen moet je afronden? 
Stel je moet afronden op 2 decimalen dan kijk je naar het 3e decimaal

Slide 3 - Tekstslide

Hoeveel decimalen heeft het getal 32,45823?
A
5
B
7
C
weet ik niet

Slide 4 - Quizvraag

Hoe moet je het getal 32,45823 afronden op 2 decimalen?
A
32,45
B
32,46
C
32,458
D
32,459

Slide 5 - Quizvraag

Hoe moet je het getal 2,336 afronden op 1 decimaal?
A
2,4
B
2,33
C
2,3
D
2,36

Slide 6 - Quizvraag

Herhalen: Afronden op ronde getallen
Soms is afronden op ronde getallen makkelijker

  • 567 kan je afronden op honderdtallen. Dat wordt dan 600
  • 45497 kan je afronden op duizendtallen dat wordt dan 45000

Slide 7 - Tekstslide

Hoe rond je het getal 46890 af op hele getallen?
A
46000
B
46800
C
47000

Slide 8 - Quizvraag

Hoe rond je het getal 879 af op hele getallen?
A
800
B
880
C
870
D
900

Slide 9 - Quizvraag

De nieuwe uitleg
Nu ga je aan de slag met de nieuwe paragraaf.
2.3. Afronden in praktische situaties

Slide 10 - Tekstslide

Een klas heeft 29 leerlingen. De klas gaat roeien.
In 1 roeiboot kunnen maximaal 4 leerlingen.
Keven is een leerling uit deze klas.
Kevin zegt: "29:4 = 7,25, Afgerond is dat 7.
We hebben dus 7 boten nodig"

Heeft Kevin gelijk? Leg je antwoord uit!

Slide 11 - Open vraag

Afronden in praktische situaties
Soms is het in praktische situaties niet mogelijk om getallen af te ronden zoals we eerder geleerd hebben. In het geval van de opdracht hiervoor bijvoorbeeld.
Als je 7,25 boten nodig hebt voor 29 leerlingen dan kan je dit niet afronden naar 7 boten, omdat je dan leerlingen moet achter laten. Je hebt dus 8 boten nodig.

Slide 12 - Tekstslide


Je hebt 3,80 in je portemonnee. Je gaat snickers kopen in de winkel.
Eén snicker kost per stuk. Hoeveel snickers kun je kopen?
3,80 : 1 = 3,8
Je kan maar 3 snickers kopen want die andere snicker kan je niet helemaal kopen.

Slide 13 - Open vraag


Je hebt 3,80 in je portemonnee. Je gaat snickers kopen in de winkel.
Eén snicker kost per stuk. Hoeveel snickers kun je kopen?
3,80 : 1 = 3,8
Je kan maar 3 snickers kopen want die andere snicker kan je niet helemaal kopen.

Slide 14 - Open vraag


Je hebt €3,80 in je portemonnee. Je gaat snickers kopen in de winkel.
Eén snicker kost €1,- per stuk.
Hoeveel snickers kun je kopen van €3,80?

Leg uit hoe je aan je antwoord komt.

Slide 15 - Open vraag

Nu ga je aan de slag met opdrachten uit je boek.

Slide 16 - Tekstslide

Aan de slag
Maken opdracht 42 t/m 49 
op blz. 74 en 75 van leerboek

Als je iets niet snapt, sla je het over en ga je door naar de volgende opdracht. In de volgende les op school kan de juf je helpen.



Slide 17 - Tekstslide

Huiswerk?


Geen huiswerk :)

Slide 18 - Tekstslide