m1b 2.3 afronden in praktische situaties

1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Planning van de les

Nieuwe lesstof: afronden in praktische situaties en met geld
Theorie + vragen beantwoorden

Aan de slag 

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het einde van de les weet je...


... hoe je afrondt in praktische situaties
... hoe je afrondt met geld

Slide 3 - Tekstslide

Een klas heeft 29 leerlingen. De klas gaat roeien.
In 1 roeiboot kunnen maximaal 4 leerlingen.
Keven is een leerling uit deze klas.
Kevin zegt: "29:4 = 7,25, Afgerond is dat 7.
We hebben dus 7 boten nodig"

Heeft Kevin gelijk? Leg je antwoord uit!

Slide 4 - Open vraag

Afronden in praktische situaties
Soms is het in praktische situaties niet mogelijk om getallen af te ronden zoals we eerder geleerd hebben. In het geval van de opdracht hiervoor bijvoorbeeld.
Als je 7,25 boten nodig hebt voor 29 leerlingen dan kan je dit niet afronden naar 7 boten, omdat je dan leerlingen moet achter laten. Je hebt dus 8 boten nodig.

Slide 5 - Tekstslide


Je hebt €3,80 in je portemonnee. Je gaat snickers kopen in de winkel.
Eén snicker kost €1,- per stuk.
Hoeveel snickers kun je kopen van €3,80?

Leg uit hoe je aan je antwoord komt.

Slide 6 - Open vraag

Je hebt 3,80 in je portemonnee. Je gaat snickers kopen in de winkel.
Eén snicker kost per stuk 1 euro. Hoeveel snickers kun je kopen?
    
3,80 : 1 = 3,8  

Je kan maar 3 snickers kopen want die andere snicker kan je niet helemaal kopen. 

Slide 7 - Tekstslide

Afronden met contant geld
Tegenwoordig hebben wij 
in Nederland geen 1 en 2 
centen meer, 5 cent 
hebben we nog wel. 
Daarom moeten bedragen 
worden afgerond. 

Slide 8 - Tekstslide

Afronden met contant geld
Tegenwoordig hebben wij 
in Nederland geen 1 en 2 
centen meer, 5 cent 
hebben we nog wel. 
Daarom moeten bedragen 
worden afgerond.

Slide 9 - Tekstslide

Je doet boodschappen bij de Jumbo en op het scherm staat een bedrag van €27,93. Je wil contant betalen. Hoeveel reken je af?
A
€27,95
B
€27,90
C
€27,-
D
€28,-

Slide 10 - Quizvraag

Je haalt de volgende boodschappen:
paprika (€1,42), ui (€0,94) en kip (7,23).
Hoeveel betaal je als je contant afrekent?
Reken dit uit in je schrift!
A
€9,50
B
€9,55
C
€9,59
D
€9,60

Slide 11 - Quizvraag

Wat? hoofdstuk 2.3  opgave 32, 40, 41, 42, 43, 49
Waar? dit doe je online. 
Magister >  leermiddelen >  Getal en ruimte > Klik op je klas > klik vanboven op planning > klik op m1b 2.3 opgave 32, 40, 41, 42, 43, 49
Klaar? Dan ga je smartrekenen




Niet overleggen, geen vragen             -->
Niet overleggen, wel vragen                -->
Overleg én vragen wel toegestaan    -->

Slide 12 - Tekstslide

Leerdoelen check
Aan het einde van de les weet je...


... hoe je afrondt in praktische situaties
... hoe je afrondt met geld

Slide 13 - Tekstslide

Huiswerk maandag 11 oktober lesuur 7


Maken:
   2.3 opgave 40, 41, 42, 43, 49 (online)
Meenemen:  opgeladen laptop, wiskundeschrift, 
werkboek en rekenmachine

Schrijf het in je plenda

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide