In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Wiskunde H4.4
Slide 1 - Tekstslide
Zet in de juiste volgorde
plek 1
Plek 2
Plek 3
Plek 4
Plek 5
Duizend
Miljard
Biljard
Triljoen
Miljoen
Slide 2 - Sleepvraag
Schrijf 12,3 miljard in cijfers
Slide 3 - Open vraag
Wel getal is groter? 0,9 miljard of 900 miljoen
Slide 4 - Open vraag
Schrijf in woorden: 45.000
A
vijfenveertighonderd
B
45 duizend
C
450 duizend
D
45 miljoen
Slide 5 - Quizvraag
Schrijf alleen met cijfers: veertig duizend
A
40.000
B
40.000.000
C
4.000
D
4.000.000
Slide 6 - Quizvraag
Schrijf alleen met cijfers: 30 miljard
A
3000000000
B
30000000000
C
30000000000000
D
30000000
Slide 7 - Quizvraag
Afronden op drie decimalen 7,93567843
Slide 8 - Open vraag
Afronden op gehele getallen 1,234
Slide 9 - Open vraag
Planning van de les
Nieuwe lesstof: afronden in praktische situaties en met geld
Theorie + vragen beantwoorden
Aan de slag
Tekst
Slide 10 - Tekstslide
Leerdoelen
Aan het einde van de les weet je...
... hoe je afrondt in praktische situaties
... hoe je afrondt met geld
Slide 11 - Tekstslide
Een klas heeft 29 leerlingen. De klas gaat roeien. In 1 roeiboot kunnen maximaal 4 leerlingen. Keven is een leerling uit deze klas. Kevin zegt: "29:4 = 7,25, Afgerond is dat 7. We hebben dus 7 boten nodig"
Heeft Kevin gelijk? Leg je antwoord uit!
Slide 12 - Open vraag
Afronden in praktische situaties
Soms is het in praktische situaties niet mogelijk om getallen af te ronden zoals we eerder geleerd hebben. In het geval van de opdracht hiervoor bijvoorbeeld.
Als je 7,25 boten nodig hebt voor 29 leerlingen dan kan je dit niet afronden naar 7 boten, omdat je dan leerlingen moet achter laten. Je hebt dus 8 boten nodig.
Slide 13 - Tekstslide
Je hebt €3,80 in je portemonnee. Je gaat snickers kopen in de winkel. Eén snicker kost €1,- per stuk. Hoeveel snickers kun je kopen van €3,80?
Leg uit hoe je aan je antwoord komt.
Slide 14 - Open vraag
Je hebt 3,80 in je portemonnee. Je gaat snickers kopen in de winkel.
Eén snicker kost per stuk 1 euro. Hoeveel snickers kun je kopen?
3,80 : 1 = 3,8
Je kan maar 3 snickers kopen want die andere snicker kan je niet helemaal kopen.
Slide 15 - Tekstslide
Afronden met contant geld
Tegenwoordig hebben wij
in Nederland geen 1 en 2
centen meer, 5 cent
hebben we nog wel.
Daarom moeten bedragen
worden afgerond.
Slide 16 - Tekstslide
Afronden met contant geld
Tegenwoordig hebben wij
in Nederland geen 1 en 2
centen meer, 5 cent
hebben we nog wel.
Daarom moeten bedragen
worden afgerond.
Slide 17 - Tekstslide
Je doet boodschappen bij de Jumbo en op het scherm staat een bedrag van €27,93. Je wil contant betalen. Hoeveel reken je af?
A
€27,95
B
€27,90
C
€27,-
D
€28,-
Slide 18 - Quizvraag
Je haalt de volgende boodschappen: paprika (€1,42), ui (€0,94) en kip (7,23). Hoeveel betaal je als je contant afrekent? Reken dit uit in je schrift!
A
€9,50
B
€9,55
C
€9,59
D
€9,60
Slide 19 - Quizvraag
Het bedrag op de bon van de spruiten bereken je met 0,52 × 1,561. Bereken het antwoord. Rond af op twee decimalen.
Slide 20 - Open vraag
Op de wegwijzer staat Wadenoijen 6. De afstand is afgerond op hele kilometers. Kan de afstand van dit bord naar Wadenoijen 5,3 km zijn?
A
Ja
B
Nee
Slide 21 - Quizvraag
Op de wegwijzer staat Wadenoijen 6. Deze afstand is afgerond op hele kilometers. Kan de afstand van dit bord naar Wadenoijen 5,6 km zijn?
A
Ja
B
Nee
Slide 22 - Quizvraag
Wat? hoofdstuk $.1 t/m 4.4
Waar? dit doe je online.
Somtoday > leermiddelen > Getal en ruimte > Klik op je klas > klik vanboven op planning