H5 herhaling

H5 herhaling
  • Lezen
  • Woordenschat
  • Grammatica
  • Formuleren
  • Spelling
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

H5 herhaling
  • Lezen
  • Woordenschat
  • Grammatica
  • Formuleren
  • Spelling

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Wat is dit voor tekstvorm?

Slide 3 - Open vraag

WOORDENSCHAT

een bekend woorddeel


Een woord kan bestaan uit meer delen.

Bijvoorbeeld: 
huisdier = huis + dier

Slide 4 - Tekstslide

Woordenschat
Afleidingen zijn woorden met een voorvoegsel (bijvoorbeeld de(s)-, on-) en/of een achtervoegsel (bijvoorbeeld -loos, -baar):
 – desinteresse: je kent het woord interesse; het voorvoegsel de(s)- geeft vaak het tegenovergestelde aan; desinteresse betekent gebrek aan belangstelling;
 – onwenselijk: wat je liever niet wilt/wenst dat er gebeurt;
 – plooibaar: soepel; makkelijk te plooien; -baar wil zeggen ‘mogelijk’;
 – schaamteloos: zonder enige schaamte; -loos wil zeggen ‘zonder’;
 – onoplosbaar: waarvoor geen oplossing mogelijk is.
Veelvoorkomende voorvoegsels zijn a-, af-, de-, dis- (dys-), mis-, on-, ont-, ver-.
Bekende achtervoegsels zijn -aar, -baar, -er, -ij, -ief, -ing, -isch, -lijk, -loos, -zaam.

Slide 5 - Tekstslide

Woordenschat
Je begrijpt (een deel van) een woord soms door je kennis van een andere taal:
– desperaat: je herkent mogelijk het Engelse woord desperate (wanhopig);
– pacifist: je herkent hierin misschien het Engels woord peace of het Latijnse woord pax (vrede); een pacifist streeft naar wereldvrede door ontwapening.

Slide 6 - Tekstslide

WOORDENSCHAT

een bekend woorddeel


Er zijn woorden met een stukje ervóór, 
dat is een voorvoegsel.


Dus:
onaardig betekent niet aardig
Bijvoorbeeld: het stukje on- betekent niet.

Slide 7 - Tekstslide

WOORDENSCHAT

een bekend woorddeel


Er zijn woorden met een stukje erachter, 
dat is een achtervoegsel.


Dus:
geluidloos betekent zonder geluid
Bijvoorbeeld: het stukje -loos betekent zonder.

Slide 8 - Tekstslide

Woorden en uitdrukkingen

  • Liegen alsof het gedrukt staat
  • Knollen voor citroenen verkopen

  • Bij uitstek
  • Geraffineerd
  • Onvoorwaardelijk
  • Toereikend
  • Neveneffect
  • Intolerant
  • Desillusie

Slide 9 - Tekstslide

Het meewerkend voorwerp 
Geeft aan voor wie iets bestemd is 
1. Noteer het onderwerp, werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp. 
2. Stel de vraag: Aan/Voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp? 
3. Controleer of je aan (voor) kunt weglaten of toevoegen. 

Slide 10 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp
Een meewerkend voorwerp komt voor in zinnen waarin iemand iets 'vertelt' (uitleggen, zeggen, enzovoort) of 'geeft' (lenen, sturen, overhandigen, enzovoort).


Tip!
Bij het meewerkend voorwerp moet je de woorden 'aan' of 'voor' toe kunnen voegen of weg kunnen laten.

Slide 11 - Tekstslide

Stappen
  • Persoonsvorm
  • Zinsdelen
  • Onderwerp
  • Werkwoordelijk gezegde of naamwoordelijk gezegde
  • Lijdend voorwerp (alleen bij een werkwoordelijk gezegde)
  • Meewerkend voorwerp


Slide 12 - Tekstslide

Hoe vind je het meewerkend voorwerp?
A
aan/voor wie + pv + ow +lv?
B
aan/voor wie + ow + lv?
C
aan/voor wie + wg + ow +lv?
D
aan/voor wie + wg + lv?

Slide 13 - Quizvraag

Als er geen meewerkend voorwerp is kan er wel een lijdend voorwerp zijn.
A
juist
B
onjuist

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp?
De verdwaalde toerist vroeg de weg aan de politie.
A
de verdwaalde toerist
B
de politie
C
vroeg
D
de weg

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp?
'De jongen schrijft een liefdesbrief aan zijn vriendin.'
A
De jongen
B
een liefdesbrief
C
aan zijn vriendin
D
Er is geen meewerkend voorwerp

Slide 16 - Quizvraag

Zoek het meewerkend voorwerp!
Shirley kocht zes rozen voor haar vriend voor Valentijnsdag.
A
voor haar vriend
B
zes rozen
C
haar vriend
D
voor Valentijnsdag

Slide 17 - Quizvraag

Aanwijzend, vragend en onbepaald vnw.

Slide 18 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord
Die, dat, deze, die, zo'n, zulke, diegene

Slide 19 - Tekstslide

Het vragend voornaamwoord

5W+1H-vragen en meer

Wie, wat, waar, wanneer, waarom en hoe
Welke (welk) en wat voor (een).

Slide 20 - Tekstslide

Het onbepaald voornaamwoord

Een onbepaald voornaamwoord verwijst naar iets vaags. Dat kunnen personen of dingen zijn.
Iets, niets, iemand, niemand, alles, men, wat elk, ieder(een).

Slide 21 - Tekstslide

wat voor soort vnw is 'men'
A
vragend voornaamwoord onbepaald voornaamwoord
B
aanwijzend voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
der, die of das 34

Slide 22 - Quizvraag

De drie jongeren die gisteren dat kleine winkeltje hebben overvallen, zijn gisteren in die straat opgepakt.
Hoeveel aanwijzende voornaamwoorden zitten er in de zin?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 23 - Quizvraag

Ik vind deze opdracht niet moeilijk.
welk voornaamwoord is 'deze'?
A
vragend voornaamwoord
B
aanwijzend voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
3e naamval

Slide 24 - Quizvraag

Trappen van vergelijking

Slide 25 - Tekstslide

Uitzondering
Bij enkele woorden zijn
de trappen van vergelijking iets anders.

Kim heeft een oude rolstoel,
maar die rijdt nog goed.

Slide 26 - Tekstslide

Als/dan
Gebruik dan:
- bij een vergotende trap: meer dan, kleiner dan, mooier dan
- bij ander, andere en anders: het is anders dan ik dacht.

Gebruik als:
- bij net zo en even: net zo groot als, even mooi als
- bij niet zo: niet zo groot als
- bij drie keer, vier keer zo: vier keer zo groot als..

Slide 27 - Tekstslide

DE FOUTJES
  1. Lisa is jonger als mij.
  2. Gebruik 'dan' en 'als' niet door elkaar. 'Dan' komt altijd na een vergrotende trap.
  3. Lisa is jonger dan ik (ben).

Slide 28 - Tekstslide

Vandaag ben ik even slim als/ dan hem/ hij.
A
als en hem
B
als en hij
C
dan en hem
D
dan en hij

Slide 29 - Quizvraag



Hoe schrijf je een bijvoeglijk naamwoord?

  • Je plakt een -e achter het woord: mooi -> mooie (lange vorm)
  • Soms verandert het woord niet: korte vorm
  • Korte vorm gebruik je als (1) het bijv. nw. achter het zelfstandig naamwoord staat -> Dat is huis is prachtig.
  • Korte vorm gebruik je als (2) je bij de 'een-vorm' van een 'het-woord'
    -> een mooi meisje
    -> een heerlijk gerecht




Spelling - bijvoeglijk naamwoord

Slide 30 - Tekstslide



  • Stoffelijk bijvoeglijk naamwoorden eindigen vaak met -en
    -> ijzeren
    -> gouden
  • Maar let op met moderne & buitenlandse stoffen! Zij krijgen geen extra -e of -en
    -> plastic stoel
    -> carbon frame
    -> corduroy broek





Spelling - bijvoeglijk naamwoord

Slide 31 - Tekstslide


Deelwoorden als bijvoeglijk naamwoord



Spelling - bijvoeglijk naamwoord
Soms worden bijvoeglijk naamwoorden gemaakt van deelwoorden (voltooid deelwoord, onvoltooid deelwoord)

  • De gemaakte opdrachten
  • De lachende kinderen

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Video

ONVOLTOOID DEELWOORD als

BIJVOEGLIJK NAAMWOORD



Schrijf het woord zo kort en eenvoudig mogelijk.


OVD = Blaffend stond de hond aan het hek.

BN = De blaffende hond stond aan het hek.

Slide 34 - Tekstslide

vallen
De _______ ster.

Slide 35 - Open vraag

vallen
De _______ ster.

Slide 36 - Open vraag

slachten
De _______ koe.

Slide 37 - Open vraag

pakken
De _______ crimineel.

Slide 38 - Open vraag

verhuizen
De _______ buren.

Slide 39 - Open vraag

Wie was de eerst (kiezen) burgemeester?

Slide 40 - Open vraag

De fotograaf heeft alle (overbelichten) foto's meteen gedeletet.

Slide 41 - Open vraag