So taalverzorging MH1 7.1-7.2-7.3
1 / 26
Lesduur is: 40 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Zijn jullie er klaar voor?
Ja!
Nee, ik moet thuis nog aan de bak.
Ik ben benieuwd hoe dit gaat.
Slide 2 - Poll
Hoe vinden we de persoonsvorm in een zin?
A
Wie of wat?
B
De zin in de verleden tijd zetten
C
De zin vragend maken
D
Het gezegde zoeken
Slide 3 - Quizvraag
Welke vraag stel je om het onderwerp in een zin te vinden?
A
Een vraagzin maken
B
De tijd veranderen
C
Wie of wat + gezegde
D
Wat?
Slide 4 - Quizvraag
Wat is het gezegde?
A
Een deel van de zin wat zegt wie of wat de handeling uitvoert
B
Een deel van de zin wat zegt wat de handeling is
Slide 5 - Quizvraag
Welke vraag stellen we als we het lijdend voorwerp in een zin willen vinden?
Slide 6 - Open vraag
Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
gekeken.
Het lijdend voorwerp
We
hebben
vanavond
een serie
Slide 7 - Sleepvraag
gegeven?
dat
Waarom
heb
je
hem
Onderwerp
Gezegde
Lijdend voorwerp
Slide 8 - Sleepvraag
Moeder kookte een heerlijke maaltijd.
Ik zie haar.
Wij geven jullie een bos bloemen.
Heb je aan je ouders geschreven?
Lijdend voorwerp
Geen lijdend voorwerp
Lijdend voorwerp
Geen lijdend voorwerp
Slide 9 - Sleepvraag
Wat is een voorbeeld van een sterk werkwoord?
A
lezen
B
lopen
C
kijken
D
werken
Slide 10 - Quizvraag
Welk werkwoord is géén sterk werkwoord?
A
drinken
B
zien
C
eten
D
hebben
Slide 11 - Quizvraag
Schrijf de voltooid deelwoorden van de volgende 5 woorden op.
1. Bellen -
2. Schaven –
3. Boffen –
4. Reizen –
5. Lopen –
1. Bellen -
2. Schaven –
3. Boffen –
4. Reizen –
5. Lopen –
Slide 12 - Open vraag
Als je van een voltooid deelwoord een bijvoeglijk naamwoord maakt, kan het gebeuren dat er een letter wegvalt.
A
juist
B
onjuist
Slide 13 - Quizvraag
Vul verwijswoorden in
Slide 14 - Woordweb
Welk verwijswoord vervangt het woord 'boek'?
A
zij
B
hem
C
het
D
die
Slide 15 - Quizvraag
Wat is het juiste verwijswoord voor 'Een festival ..... binnen een kwartier uitverkocht is, wordt soms verplaatst naar een grotere zaal.'?
A
dat
B
die
C
deze
D
het
Slide 16 - Quizvraag
Vul het juiste verwijswoord in:
De taart en cake staan op tafel, zodat iedereen ....... zelf kan pakken.
De taart en cake staan op tafel, zodat iedereen ....... zelf kan pakken.
A
ze
B
dit
C
deze
D
dat
Slide 17 - Quizvraag
Komen Sara en Rob ook? Nee, ..... hebben andere plannen.
A
Hun
B
Zij
C
Ze
D
Die
Slide 18 - Quizvraag
Ik ga kamperen in Italië, ...... ga ik veel pizza eten.
Slide 19 - Open vraag
Welke twee verbanden kennen we?
Slide 20 - Open vraag
Is 'en' een voorbeeld van een signaalwoord dat gebruikt wordt bij een opsomming of bij een tegenstelling?
A
Geen van beiden
B
Opsomming
C
Tegenstelling
D
Beide
Slide 21 - Quizvraag
Wat is het signaalwoord voor een tegenstelling?
A
Maar
B
En
C
Of
D
Dan
Slide 22 - Quizvraag
Welke signaalwoorden worden vaak gebruikt bij opsomming?
A
Daarentegen, integendeel, maar
B
Maar, echter, bovendien
C
Ten eerste, ten tweede, ten derde.
D
Als, dan, wanneer.
Slide 23 - Quizvraag
Welke van deze zinnen bevat beeldspraak?
A
Ik ben moe.
B
De wind huilt door de bomen.
C
De tafel staat in de keuken.
D
De kat krabt de krullen van de trap.
Slide 24 - Quizvraag
Wat is het verschil tussen letterlijk en figuurlijk taalgebruik?
A
Letterlijk taalgebruik is altijd saai en figuurlijk taalgebruik is altijd interessant.
B
Bij letterlijk taalgebruik wordt er precies bedoeld wat er gezegd wordt, terwijl bij figuurlijk taalgebruik sprake is van een figuurlijke betekenis.
C
Figuurlijk taalgebruik wordt alleen gebruikt in poëzie en letterlijk taalgebruik in proza.
D
Letterlijk taalgebruik is alleen geschikt voor kinderen en figuurlijk taalgebruik voor volwassenen.
Slide 25 - Quizvraag
Welke van de volgende zinnen bevat figuurlijk taalgebruik?
A
Hij heeft een hart van goud.
B
De kat zit op de mat.
C
Ik heb gisteren een boek gelezen.
D
De zon schijnt vandaag.
