mannelijk, vrouwelijk en onzijdig

mannelijk, vrouwelijk en onzijdig
blz.220
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

mannelijk, vrouwelijk en onzijdig
blz.220

Slide 1 - Tekstslide

Zelfstandige naamwoorden
ZN met het lidwoord de zijn mannelijk (m)of vrouwelijk (v).
Zn met het lidwoord het zijn onzijdig (o)

Dit noem je het woordgeslacht.
Je kunt het woordgeslacht opzoeken in een (online) woordenboek.

Slide 2 - Tekstslide

Hoe gebruik je het woordgeslacht?
Voor mannelijke en vrouwelijke woorden gebruik je:
de, deze en die,    de stoel, deze stoel, die stoel
Voor onzijdige woorden gebruik je:
het, dit en dat,  het boek, dit boek, dat boek
Woorden in het meervoud hebben altijd de, dus ook die en deze (deze boeken)

Slide 3 - Tekstslide

opdrachten maken
Maak opdracht 1 tot en met 4 ( blz. 220/221)

luister naar de uitleg.

Slide 4 - Tekstslide

Wat kun je nu?
- Je kunt bepalen of een woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is.
- Je weet welke lidwoorden en aanwijzende voornaamwoorden erbij horen.

Slide 5 - Tekstslide

Verwijswoorden
Verwijswoorden wijzen terug naar iets dat eerder genoemd is.
Nu leren jullie de woorden die, deze en dit en dat
Wij gebruiken deze woorden heel vaak in samengestelde zinnen en bij antwoorden op vragen.

Slide 6 - Tekstslide

Voorbeelden
Dit is precies het goede antwoord.
Ik heb een nieuwe trui gekocht, die precies bij die broek past.
Demi is het meisje dat de wedstrijd heeft gewonnen.
Die schoenen lopen niet zo lekker als deze.

Slide 7 - Tekstslide

opdrachten
nakijken en verder maken
bladzijde 223

Slide 8 - Tekstslide

Zijn er vragen?

Slide 9 - Tekstslide

Welke is fout?
A
Die bloem
B
dat bloem
C
de bloem
D
deze bloem

Slide 10 - Quizvraag

Welke is fout?
A
dat huis
B
het huis
C
deze huis
D
dit huisje

Slide 11 - Quizvraag

vul in:
Het boek..........hij gelezen heeft.
A
die
B
dat
C
wat
D
het

Slide 12 - Quizvraag

vul in:
Ik heb zo genoeg van ........les!
A
dat
B
dit
C
een
D
deze

Slide 13 - Quizvraag

vul in:
een jurk..........past bij het thema
A
dat
B
deze
C
die
D
hij

Slide 14 - Quizvraag

vul in:
Een proefwerk........veel te moeilijk is.
A
dat
B
wat
C
die
D
deze

Slide 15 - Quizvraag

vul in:
Schoenen..........blaren veroorzaken
A
dat
B
die
C
de
D
waar

Slide 16 - Quizvraag

vul in:
een les.........niet te lang duurt
A
dat
B
die

Slide 17 - Quizvraag