15/11 nB Les 19-20

afspraken bibliotheek
  • We gaan lopend
  • Mevrouw Barcelona gaat ook mee
  • We blijven bij elkaar
  • In de bibliotheek zijn we rustig (niet rennen) en praten we zachtjes 
  • Ik ga jullie daar eerst rondleiden en uitleg geven
  • Daarna mag je zelf boeken uitzoeken en meenemen als je een pasje hebt
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 19 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 100 min

Onderdelen in deze les

afspraken bibliotheek
  • We gaan lopend
  • Mevrouw Barcelona gaat ook mee
  • We blijven bij elkaar
  • In de bibliotheek zijn we rustig (niet rennen) en praten we zachtjes 
  • Ik ga jullie daar eerst rondleiden en uitleg geven
  • Daarna mag je zelf boeken uitzoeken en meenemen als je een pasje hebt

Slide 1 - Tekstslide

Toets

Slide 2 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord
Enkelvoud
Meervoud
Verwijst naar iemand
Ik houd van chocola.
Ik, jij, je, u, hij, zij, ze, het
--> Onderwerp
Houden jullie van chocola?
Wij, we, jullie, u, zij, ze
--> Onderwerp
Ik ga samen met hem.
Mij, me, jou, je, u, hem, haar, het
--> Geen onderwerp
Spreken we bij ons af? 
Ons, jullie, u, hun, hen, ze

--> Geen onderwerp
Verwijst naar iets
Mag ik die nietmachine even, ik heb hem nodig. 
Fenna heeft nieuwe sneakers! Ik vind ze heel mooi.

Slide 3 - Tekstslide

persoonlijke voornaamwoorden

Slide 4 - Tekstslide

les 20 nakijken

Slide 5 - Tekstslide

Voorlezen

Slide 6 - Tekstslide

Wat is een bezittelijk voornaamwoord?
Het bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is.
Voorbeeld:
  • mijn boek
  • jouw fiets
  • haar haar
  • zijn jas
  • uw pen
  • ons huis -> huis=het-woord
  • onze school -> school=de-woord

Slide 7 - Tekstslide

bezittelijk voornaamwoord
mijn
onze/ons
jouw
jullie
zijn
hun
haar
uw
zijn

Slide 8 - Tekstslide

aanvragen abonnement bibliotheek

Slide 9 - Tekstslide

vragen om samen te bespreken
  • Wat geloven mensen over wat er met je gebeurt al je sterft?
  • Welke geloven worden er in het filmpje genoemd?
  • Wat weten we in ieder geval zeker over de dood? 
  • Wat is reïncarnatie?
  • Hoe weet je of iemand echt dood is volgens de dokter?
  • Wat gebeurt er met een lichaam als iemand overleden is?

Slide 10 - Tekstslide

persoonlijke opdracht
  •  Mensen steken een waxinelichtje aan om aan iemand te denken.
  • Je krijgt van mij een waxinelichtje om thuis te branden.
  • Schrijf op het papier aan wie jij denkt en welke herinneringen je hebt met deze persoon. Je mag ook iets tekenen.
  • Steek thuis het lichtje aan en denk dan aan de persoon die je mist.

Slide 11 - Tekstslide

Polleke deel 4

Slide 12 - Tekstslide

Niet/geen gebruiken
  • Het woordje niet staat vaak achteraan in de zin: Ik wil het niet. Niet hoort dan bij het werkwoord.
  • Niet kan ook voor een bijvoeglijk naamwoord staan: Hij is niet aardig. De bal is niet rood.
  • Na geen staat altijd een zelfstandig naamwoord: ik heb geen pen. Soms staat er een bijvoeglijk naamwoord voor: ik heb geen nieuwe pen.
  • Bij stofnamen wordt altijd geen gebruikt: Ik lust geen cola, ik gebruik geen suiker in de thee.

Slide 13 - Tekstslide

les 17:1
1. Ga je mee? Nee, ik ga niet mee.
2. Weet je de weg? Nee, ik weet de weg niet.
3. Kom je vanavond ook? Nee, ik kom niet vanavond.
4. Is dat de nieuwe docent? Nee, dat is niet de nieuwe docent.
5. Is dat zijn boek? Nee, dat is niet zijn boek.
6. Ken je die man? Nee, ik ken die man niet
7. Ben je bang? Nee, ik ben niet bang.
8. Ga je naar de stad? Nee, ik ga niet naar de stad.

Slide 14 - Tekstslide

les 17:3
1. Nee, dat is geen mooi boek.
2. Nee, ik heb geen brommer.
3. Nee, ik heb vandaag geen proefwerk.
4. Nee, ik heb geen goed cijfer.
5. Nee, hij woont niet in de stad.
6. Nee, ik ga niet met vakantie.
7. Nee, de lamp brandt niet.
8. Nee, die pen schrijft niet goed.

Slide 15 - Tekstslide

maken les 18
  • Bij een de-woord wordt welke, iedere en elke gebruikt. Voorbeeld: de jongen-> welke jongen? , de fiets-> welke fiets?
  • elk(e)/ieder(e) betekent: allemaal
  • Bij een het-woord komt er geen -e achter: welk, ieder, elk. Voorbeeld: het huis-> welk huis? Het kind-> ieder kind?
  • Iedereen betekent alle mensen. Je gebruikt het woord als enkelvoud: iedereen vindt dit leuk. 
  • Niemand gebruik je ook als enkelvoud: weet niemand het antwoord?

Slide 16 - Tekstslide

Noteer zoveel mogelijk woorden in je schrift die te maken hebben met zwemmen

Slide 17 - Tekstslide

uitleg les 18
  • Bij een de-woord wordt welke, iedere en elke gebruikt. Voorbeeld: de jongen-> welke jongen? , de fiets-> welke fiets?
  • elk(e)/ieder(e) betekent: allemaal
  • Bij een het-woord komt er geen -e achter: welk, ieder, elk. Voorbeeld: het huis-> welk huis? Het kind-> ieder kind?
  • Iedereen betekent alle mensen. Je gebruikt het woord als enkelvoud: iedereen vindt dit leuk. 
  • Niemand gebruik je ook als enkelvoud: weet niemand het antwoord?

Slide 18 - Tekstslide

afmaken en nakijken les 18
  • Bij een de-woord wordt welke, iedere en elke gebruikt. Voorbeeld: de jongen-> welke jongen? , de fiets-> welke fiets?
  • elk(e)/ieder(e) betekent: allemaal
  • Bij een het-woord komt er geen -e achter: welk, ieder, elk. Voorbeeld: het huis-> welk huis? Het kind-> ieder kind?
  • Iedereen betekent alle mensen. Je gebruikt het woord als enkelvoud: iedereen vindt dit leuk. 
  • Niemand gebruik je ook als enkelvoud: weet niemand het antwoord?

Slide 19 - Tekstslide