e5-Trappen van vergelijking-Formuleren H. 3. havo1

Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?


Oftewel, wat is het doel van deze les?


Na deze les weet je de regels zijn voor het gebruik van als en dan en kun je de trappen van vergelijking van bijvoeglijke naamwoorden maken




1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 21 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?


Oftewel, wat is het doel van deze les?


Na deze les weet je de regels zijn voor het gebruik van als en dan en kun je de trappen van vergelijking van bijvoeglijke naamwoorden maken




Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Er zijn drie trappen van vergelijking:


  • de stellende trap: vreemd;
  • de vergrotende trap, op -er: vreemder;
  • de overtreffende trap, op -st(e): vreemdst(e).







Slide 3 - Tekstslide

Voorbeeld:

Karim is grappig (stellende trap), maar Chris is grappiger (zijn grappigheid

staat boven die van Karim).

Sumit is echter het grappigst (niemand overtreft

hem: hij is de lolligste).

Slide 4 - Tekstslide

Zo maak je de trappen van vergelijking:


  • Zet in de vergrotende trap -er achter het woord
  • en in de overtreffende trap -st.
  • Een woord dat op een -r eindigt, krijgt in de vergrotende trap -der: raar – raarder.

Slide 5 - Tekstslide

  • Een woord dat op een -s eindigt, krijgt in de overtreffende trap alleen een -t:
  • dwaas – dwaast.
  • Een woord dat op -st eindigt, krijgt in de overtreffende trap geen -st, maar  meest ervoor: vast – meest vast.

28


©

Slide 6 - Tekstslide

‘… als mij’ of ‘… dan ik’?



Veel Nederlanders maken fouten met als en dan. Ook gebruiken ze achter als en dan vaak het verkeerde persoonlijk voornaamwoord


(ik/mij, jij/jou, hij/hem, zij/


haar, wij/ons, zij/hen/hun).

Slide 7 - Tekstslide

Zo gebruik je als en dan


Je gebruikt als na de stellende trap. Die volgt vaak na de woordjes even of (net) zo.


Voorbeeld: Cameron is even oud als Serdar.


Je gebruikt dan na de vergrotende trap.


Voorbeeld: Serdar is ouder dan Jeroen.

Slide 8 - Tekstslide

Voorbeeld:


1 Mariët schrijft lang niet zo netjes als ik/mij.


1a Mariët schrijft lang niet zo netjes als ik schrijf.


1b *Mariët schrijft lang niet zo netjes als mij schrijft.

Zin 1a is goed Nederlands, zin 1b niet. Het is dus:


1c Mariët schrijft lang niet zo netjes als ik.


Slide 9 - Tekstslide

2 Vanaf de tribune zien de fans jou beter dan mij.




Je zegt immers:


– 2a Vanaf de tribune zien de fans jou beter dan ze (= de fans) mij zien.

Slide 10 - Tekstslide

Als iets het 1 overtreft is het altijd DAN en niet ALS.
Bijv: Ik ben beter … jij. Dat overtreft, dus is het DAN.


Ik ben net zo goed … jij. Dat is niet overtreffend, dus is het ALS.


Ik ben groter … jij. Ik overtref jou in grootte, dus is het DAN


Zij is net zo groot … hij. Er wordt niet overtroffen, dus is het ALS.

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Even checken. Wie vertelt mij nog even wat we zojuist hebben gehoord?


Geen vingers, ik geef de beurt aan ..............................................

Slide 13 - Tekstslide

Nu zelfstandig aan de slag

Wat nu?

 Voordat je aan de opdrachten begint, lees je eerst zelfstandig de theorie op blz. 119

Gezamenlijk maken opdr. 1 t/m 4

blz. 119-120


Lees rustig en maak de opdrachten niet te gehaast !









Slide 14 - Tekstslide

Aan de slag

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Opdracht: in 2 tallen=
 Bespreek met je klasgenoot wat er tijdens deze les is geleerd? Wat moet je onthouden? Hoe vertel je dit aan een leerling van een andere klas?

Opdracht: in 2 tallen=
 Bespreek met je klasgenoot wat er tijdens deze les is geleerd

Wat moet je onthouden, is belangrijk?
 
Hoe vertel je dit aan een leerling van een andere klas?

Wat was het doel van de les en is het doel bereikt?



Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide