variatie in woordgebruik en meervouden op -s, -en en ën

1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 40 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Programma
  • Herhalen theorie formuleren: Variatie in woordgebruik 
  • Nakijken opdrachten: variatie in woordgebruik
  • Herhalen theorie spelling: meervouden op -s, -en en ën
  • Nakijken opdrachten: meervouden op -s, -en en ën

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

formuleren
Variatie in woordgebruik 
Een tekst wordt snel saai als je steeds dezelfde woorden gebruikt.

Het is beter om wat variatie in je woordgebruik aan te brengen.

Slide 5 - Tekstslide

formuleren
Variatie in woordgebruik 
Gebruik synoniemen. 
Een synoniem is een ander woord dat hetzelfde betekent.

Bijvoorbeeld:
auto en wagen
lachen -
stoel - 
vuur - 


 


Slide 6 - Tekstslide

formuleren
Variatie in woordgebruik 
Gebruik synoniemen. 

Synoniemen kun je vinden in een woordenboek of met Word: ga met de cursor op het woord staan, klik op de rechter muisknop en ga naar ‘Synoniemen’. 

Je moet dan wel het enkelvoud of het hele werkwoord invoeren, dus niet straten, maar straat en niet lachte, maar lachen.


Slide 7 - Tekstslide

formuleren
Variatie in woordgebruik 
Gebruik woorden die ongeveer hetzelfde betekenen.

Bijvoorbeeld:
huizen en gebouwen
identiek - 
agent - 
stoep - 
schoonmaken -

Slide 8 - Tekstslide

formuleren
Variatie in woordgebruik 
Gebruik verwijswoorden, zoals hij, haar, zijn, deze, die enzovoort.


Schrijf dus niet:
Ik vond de strip over Dirkjan in het Algemeen Dagblad vandaag erg grappig.

Maar bijvoorbeeld: 
Ik vond de strip over Dirkjan in het Algemeen Dagblad vandaag erg grappig. Hij heeft al jaren een vaste plek in die krant.

Slide 9 - Tekstslide

formuleren
Variatie in woordgebruik 
Oefening

Slide 10 - Tekstslide

formuleren
Variatie in woordgebruik 
Oefening

Slide 11 - Tekstslide

formuleren
Variatie in woordgebruik 
Oefening
a. oefenen; voorstelling
b. blad
c. hollen
d. uitstapje, plaats
e. Nederland
f. groeien

Slide 12 - Tekstslide

Nakijken
Maak opdracht 2 t/m 4 formuleren, variatie in woordgebruik, bladzijde 222

Slide 13 - Tekstslide

Opdracht 2

Slide 14 - Tekstslide

Opdracht 2

Slide 15 - Tekstslide

Opdracht 2
antwoorden
  1. hij / deze / die
  2. hij / deze
  3. zij / ze
  4. het / dit / dat
  5. ze / hen
  6. hun

Slide 16 - Tekstslide

Opdracht 3

Slide 17 - Tekstslide

Opdracht 3
antwoorden
a. huis: woning
b. gezin: familie
c. stoppen: kappen
d. gooien: smijten

Slide 18 - Tekstslide

Opdracht 4

Slide 19 - Tekstslide

Opdracht 4
Geen variatie in woordgebruik

Een Israëlische aardbeienteler heeft de grootste aardbei ooit geteeld. De aardbei was ongeveer vijf keer zo groot als een gewone aardbei. De aardbei woog bijna 300 gram. Nadat de aardbeienteler de aardbei had geplukt, bewaarde de aardbeienteler de aardbei in de diepvries. De aardbeienteler moest namelijk een jaar wachten tot een medewerker van het Guinness Book of Records het gewicht van de aardbei kwam controleren. Het wachten van de aardbeienteler werd beloond: de aardbeienteler kwam in het Guinness Book of Records met de grootste aardbei.

Slide 20 - Tekstslide

Opdracht 4
antwoorden
Wel variatie in woordgebruik
Grootste aardbei ooit

Een Israëlische aardbeienteler heeft de grootste aardbei ooit geteeld. Deze was ongeveer vijf keer zo groot als een gewoon exemplaar. Hij woog bijna 300 gram. Nadat de teler de vrucht had geplukt, bewaarde hij die in de diepvries. Hij moest namelijk een jaar wachten tot een medewerker van het Guinness Book of Records het gewicht van de aardbei kwam controleren. Het wachten van de aardbeienteler werd beloond: hij kwam in het Guinness Book of Records met de grootste aardbei.

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Video

Spelling
Meervouden op -s, -en en -ën
De meeste zelfstandige naamwoorden hebben een enkelvoud en een meervoud.

Er zijn verschillende manieren waarop je het meervoud van zelfstandige naamwoorden maakt.

Slide 24 - Tekstslide

Spelling
Meervouden op -s, -en en -ën
Zet -s achter het woord
Bijvoorbeeld: 
bumper – bumpers; pasje – pasjes; televisie – televisies; horloge – horloges; deejay – deejays.

  • Meestal moet de -s aan het woord vast. 
  • Gebruik ’s als je het woord anders verkeerd uitspreekt en na -y als daar een medeklinker voor staat: opa – opa’s; tosti – tosti’s; menu – menu’s; hobby – hobby’s.

Slide 25 - Tekstslide

Spelling
Meervouden op -s, -en en -ën
Zet -en achter het woord
Bijvoorbeeld: 
dorp – dorpen; bord – borden; klauw – klauwen.

Soms moet je ook iets anders veranderen. 
Bijvoorbeeld: 
banaan – bananen; kip – kippen; boef – boeven; baas – bazen.

Slide 26 - Tekstslide

Spelling
Meervouden op -s, -en en -ën
Zet -ën achter het woord
Als het enkelvoud eindigt op -ee, maak je het meervoud met -ën.

Bijvoorbeeld: 
ree – reeën; orchidee – orchideeën.

Gebruik bij twijfel een woordenboek of woordenlijst.

Slide 27 - Tekstslide

oefening

Slide 28 - Tekstslide

oefening
antwoorden

Slide 29 - Tekstslide

Nakijken
Pak de opdrachten 2 t/m 4 meervouden van bladzijde 234

Slide 30 - Tekstslide

Opdracht 2

Slide 31 - Tekstslide

Opdracht 2
a. plank – planken: baarden, groepen, leeuwen, vogelkooien
b. boom – bomen: lanen, muren, stoelpoten, strepen
c. pil – pillen: krullen, oordoppen, pannen, takken
d. staaf – staven / huis – huizen: bazen, kloven, muizen, raven
e. fee – feeën: moskeeën, sleeën, weeën, zeeën

Slide 32 - Tekstslide

Opdracht 3

Slide 33 - Tekstslide

Opdracht 3
a. -s aan het woord vast: cowboys, horloges, kangoeroes, nummers, records, stickers, studies, tekenfilms


b. -’s achter het woord: baby’s, echo’s, ijslolly’s, paraplu’s, programma’s, safari’s, taxi’s, zwemdiploma’s

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Opdracht 4
Alinea 1
kunstenaar – kunstenaars
idee – ideeën
ruimte – ruimtes / ruimten [beide mogelijkheden goed rekenen]
restmateriaal – restmaterialen
restje – restjes
kunstvoorwerp – kunstvoorwerpen



Slide 36 - Tekstslide

Opdracht 4
Alinea 2
spul – spullen
detail – details
tegel – tegels
verwarmingsbuis – verwarmingsbuizen
haarspray – haarsprays
shampoo – shampoos
foto – foto’s
pizzadoos – pizzadozen

Slide 37 - Tekstslide

Opdracht 4
Alinea 3
versie – versies
ding – dingen
klokhuis – klokhuizen
afvalbak – afvalbakken
schoonmaker – schoonmakers
euro – euro’s

Slide 38 - Tekstslide

Huiswerk
  • Formuleren: Maak opdracht 2 t/m 4 formuleren, variatie in woordgebruik, bladzijde 222

  • Spelling: Maak opdracht 2 t/m 4, meervoud blz. 234

Slide 39 - Tekstslide

vragen
  • Theorie formuleren: Variatie in woordgebruik 
  • Theorie spelling: meervouden op -s, -en en ën

Slide 40 - Tekstslide