Nederlands de + het

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

                                                                                 Lidwoorden

Je schrijft "het appels". Klopt dit?

1. Ja dit klopt.
2. Nee dit klopt niet.

Meervoud > de

"De" staat altijd voor een meervoud.
--> de appels, de jassen

"Het kindje". Klopt dit?

1. Ja dit klopt.
2. Nee dit klopt niet.

Verkleinwoord > het

Voor een verkleinwoord gebruik je altijd het. 

De man > het mannetje

Het kind > het kindje

De groep > het groepje

De bakker

1. Ja dit is goed
2. Nee dit is niet goed

Beroepen  > de

Een beroep is altijd de. 

De dokter

De timmerman

De verkoper

De bloemkool en de citroen.

1. Ja dit is ook correct.
2. Nee dit is fout.

Groeten en fruit > de

Groenten, fruit, bomen en planten
schrijf je altijd met een de. 

Het Russisch.

1. Ja correct!
2. Nee fout!

Talen  > het

Namen van talen zijn altijd met het. 

Het Engels

Het Nederlands

Het Frans

De samenleving, de spatie, de vrijheid, de kwaliteit, de agenda.

1. Ja allemaal goed.
2. Nee allemaal fout.
3. Ja, behalve agenda. Dat is het.

Andere woorden

Woorden die eindigen op 

-ing, -ie, -ij, -teit, -a, -nis, -st, -schap, -de en -te 

eindigen op de. 

Oefenen!

https://www.de-het-woorden.nl/