herhaling bloedsomloop

welkom
18-1-2023
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

welkom
18-1-2023

Slide 1 - Tekstslide

Wat is de samenstelling van bloed?

Slide 2 - Open vraag

Wat doet fibrinogeen?

Slide 3 - Open vraag


A
Kleine bloedsomloop
B
Grote bloedsomloop

Slide 4 - Quizvraag

Hoe noemen we dit probleem?
A
hartinfarct
B
opstopping
C
trombose
D
klont cellen

Slide 5 - Quizvraag

Poortader
Leverader
Leverslagader

Slide 6 - Sleepvraag

Hoe heet de aftakking van de aorta die zuurstofrijk bloed naar de hartspier vervoert?

Slide 7 - Open vraag

Leg uit waardoor duizeligheid ontstaat als er te weinig bloed in de slagaders wordt gepompt.

Slide 8 - Open vraag

Bekijk de afbeelding. Koppel het juiste bloedvat aan het juiste nummer.
2
3
4
Slagader
Haarvaten
Ader

Slide 9 - Sleepvraag

Welke bloedcellen maken antistoffen?
A
Rode bloedcellen
B
Witte bloedcellen
C
Bloedplaatjes

Slide 10 - Quizvraag

1. Welke bloedcellen vervoeren zuurstof?
A
rode bloedcellen
B
witte bloedcellen
C
rode bloedcellen en bloedplaatjes
D
bloedplaatjes

Slide 11 - Quizvraag

Wat is er aan de hand bij Leukemie?

Slide 12 - Open vraag


A
Kleine bloedsomloop
B
Grote bloedsomloop

Slide 13 - Quizvraag

Vissen hebben een
A
Enkelvoudige gesloten bloedsomloop
B
Enkelvoudige open bloedsomloop
C
Dubbele gesloten bloedsomloop
D
Dubbele open bloedsomloop

Slide 14 - Quizvraag

Van welke bloedsomloop is bloedvat 1 een onderdeel?
A
Grote bloedsomloop
B
Kleine bloedsomloop

Slide 15 - Quizvraag

Wat weet je nog allemaal over 'bloed' en het 'hart' en de 'bloedsomloop?'

Slide 16 - Open vraag

Bij het stollen van bloed verandert...
A
hemoglobine in hemoglobineen
B
fibrine in fibrinogeen
C
fibrinogeen in fibrine
D
hemoglobine in hemoglobine

Slide 17 - Quizvraag

20. Wat is de stroomrichting van de kleine bloedsomloop?
1.
2
3.
4.
5.
Rechterkamer
Longslagader
Longen
Longader
Linkerboezem

Slide 18 - Sleepvraag

Kleine bloedsomloop
linker
boezem
linker
longader
linker
long
slagader
haarvaten
rechter
long
rechter
kamer

Slide 19 - Sleepvraag

Waaraan kan je witte bloedcellen herkennen?

Slide 20 - Open vraag

Grote bloedsomloop
Kleine bloedsomloop
1.  Rechterkamer
2.
3.
4.
5.
6. Linkerkamer
7.
8.
9.
10.
Linkerboezem
Longaders

Organen

Longen
Aorta
Longslagaders
Rechterboezem
Holle aders

Slide 21 - Sleepvraag

Wat is de functie van de nieren?

Slide 22 - Open vraag


Wat is immuniteit?
A
Immuniteit is dat 1 persoon wel 100 anderen kan besmetten
B
Als je immuun bent dan word je heel ziek van een ziekteverwekker
C
Als je immuun bent dan kun je anderen heel erg besmetten met het virus
D
Als je immuun bent dan word je niet ziek van een ziekteverwekker

Slide 23 - Quizvraag

Wat is natuurlijke immuniteit?
A
je bent gevaccineerd en hebt daardoor antistoffen tegen de ziekte.
B
Je bent ziek geweest en hebt daardoor antistoffen tegen de ziekte.
C
je bent immuun door een vaccinatie
D
je bent immuun zonder ziek geweest te zijn.

Slide 24 - Quizvraag

Kunstmatige immuniteit
A
immuniteit die ontstaat doordat je al een keer een bepaalde ziekte hebt gehad
B
immuniteit die ontstaat door inenting met een vaccin, zoals de griepprik
C
Lichaamsvreemde stoffen die een ziekte veroorzaken
D
Lichaamsvreemde stoffen die geen ziekte veroorzaken

Slide 25 - Quizvraag

Een nadeel van passieve immuniteit is...
A
het is duur omdat het maken van antistoffen duur is
B
het is kortdurend omdat de antistoffen afgebroken worden
C
het is kortdurend omdat de antistoffen maar kort aangemaakt worden door je lichaam
D
het is gevaarlijk om antistoffen in je lichaam te spuiten

Slide 26 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van kunstmatige passieve immuniteit
A
vaccinatie
B
serum toedienen
C
een ziekte doormaken
D
borstvoeding

Slide 27 - Quizvraag

Wat voor immuniteit is dit?
Iemand krijgt een corona-vaccinatie.
A
Natuurlijke immuniteit
B
Kunstmatige actieve immuniteit
C
Kunstmatige passieve immuniteit

Slide 28 - Quizvraag

Wat is een allergie?
A
Een reactie van het immuunsysteem op een ongevaarlijke stof
B
Een vorm van immunisatie
C
Een erfelijke afwijking in het immuunsysteem
D
Een ander woord voor anafylactische shock

Slide 29 - Quizvraag

Alice heeft een pinda-allergie en heeft daarom altijd een EpiPen bij zich. Wanneer moet Alice haar EpiPen gebruiken?
A
Voordat ze iets gaat eten waar pinda’s in zitten.
B
Wanneer ze na het eten van pinda’s een anafylactische reactie krijgt.
C
Wanneer ze een branderig gevoel krijgt na het eten van pinda’s.

Slide 30 - Quizvraag

Hoe noem je een allergie voor pollen?
A
Longemfyseem
B
astma
C
hooikoorts
D
COPD

Slide 31 - Quizvraag

Bloedgroepen
Sleep naar de juiste plaats
Antistof A
Antistof B
Antistof A en antistof B
Geen antistoffen
Antigen A
Antigen B
Antigen A en antigen B
Geen antigenen

Slide 32 - Sleepvraag

Welke bloedgroep(en) heeft/hebben de antigenen B
A
Bloedgroep A
B
Bloedgroep B
C
Bloedgroep AB
D
Bloedgroep O

Slide 33 - Quizvraag

Welke bloedgroep(en) heeft/hebben geen antistoffen
A
Bloedgroep A
B
Bloedgroep B
C
Bloedgroep AB
D
Bloedgroep O

Slide 34 - Quizvraag

Aan welke bloedgroep kan O geven
A
A
B
B
C
AB
D
Alle bloedgroepen

Slide 35 - Quizvraag

Iemand heeft bloedgroep AB.
Deze persoon kan donor zijn voor mensen met de bloedgroepen...
A
A
B
B
C
AB
D
0

Slide 36 - Quizvraag

Ik heb onbekend bloed en ik voeg anti-A toe. Het bloed gaat klonteren.
Welke bloedgroep is het?
A
Dat weet je niet
B
B
C
AB
D
A

Slide 37 - Quizvraag