In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 80 min
Onderdelen in deze les
4.2 Vorming geslachtscellen
Deze les:
- Misverstandjes ;)
- Weet je het nog? Anatomie geslachtsorganen
- Quiz time 4.1
- 4.2 Vorming geslachtscellen (meiose)
Slide 1 - Tekstslide
Sleep de onderstaande secundaire geslachtskenmerken naar het juiste vak (zie boven).
secundaire geslachtskenmerken
jongen
secundaire geslachtskenmerken
beiden
secundaire geslachtskenmerken
meisje
borsten
groeispurt
baard in de keel
bredere heupen
okselhaar
gespierdere lichaamsbouw
actiever worden zweetklieren
gezichtsbeharing
volgroeien schaamlippen
Slide 2 - Sleepvraag
biologiepagina.nl
Slide 3 - Link
biologiepagina.nl
Slide 4 - Link
Paragraaf 1 Dierenwelzijn
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Weet je het nog?
BINAS 86B1
Slide 8 - Tekstslide
biologiepagina.nl
Slide 9 - Link
Weet je het nog?
BINAS 86A1
Slide 10 - Tekstslide
biologiepagina.nl
Slide 11 - Link
Slide 12 - Tekstslide
Sleep de onderstaande secundaire geslachtskenmerken naar het juiste vak (zie boven).
secundaire geslachtskenmerken
jongen
secundaire geslachtskenmerken
beiden
secundaire geslachtskenmerken
meisje
borsten
groeispurt
baard in de keel
bredere heupen
okselhaar
gespierdere lichaamsbouw
actiever worden zweetklieren
gezichtsbeharing
volgroeien schaamlippen
Slide 13 - Sleepvraag
Welke weg legt een zaadcel na zaadlozing af?
A
vagina - baarmoedermond-baarmoeder- eileider
B
baarmoeder - vagina - eileider
C
baarmoedermond- eileider - baarmoeder - vagina
D
vagina - baarmoeder - eileider - baarmoedermond
Slide 14 - Quizvraag
Als bij een vrouw een bevruchte eicel voorkomt, waar bevindt deze bevruchte eicel zich dan gewoonlijk?
A
Baarmoeder
B
Eileider
C
Vagina
D
Ovarium
Slide 15 - Quizvraag
Hoe beweegt de bevruchte eicel zich naar de baarmoeder?
A
Met behulp van spieren in de baarmoederwand
B
met behulp van trilharen in de eileider
C
met behulp van vloeistof in de eileider
D
met behulp van zaadcellen in de eileider
Slide 16 - Quizvraag
Nadat de zaadcel de eicel heeft bevrucht ontstaan er delingen. Hoe heten deze delingen?
A
Embryonale delingen
B
Reductiedelingen
C
Klievingsdelingen
D
Gewone celdelingen
Slide 17 - Quizvraag
Wat zijn klievingsdelingen?
A
Delingen waarbij de cellen hard groeien
B
Delingen waarbij de cellen niet groeien
C
Delingen waarbij een klein deel van de cellen groeit
D
Delingen waarbij de cellen steeds kleiner worden
Slide 18 - Quizvraag
Zijn de klievingsdelingen een voorbeeld van mitose?
A
Ja
B
Nee
Slide 19 - Quizvraag
Wat is innesteling?
A
Bevruchte eicel zet zich vast in de baarmoeder
B
De bevruchte eicel gaat door de eileider
C
De kern van de eicel smelt met de kern van de zaadcel
D
Bevruchte eicel zet zich vast in de eileider
Slide 20 - Quizvraag
In welke periode zou innesteling kunnen plaatsvinden?
A
In periode P
B
In periode Q
C
In periode R
D
In periode S
Slide 21 - Quizvraag
Bij welke week in je zwangerschap wordt een embryo een foetus?
A
11
B
18
C
24
D
37
Slide 22 - Quizvraag
Vindt bij een zwangere vrouw menstruatie plaats? En ovulatie?
A
Zowel menstruatie als ovulatie
B
Wel menstruatie maar geen ovulatie.
C
Wel ovulatie maar geen menstruatie.
D
Geen menstruatie en geen ovulatie.
Slide 23 - Quizvraag
Hoe komt een baby van afvalstoffen af
A
Via de mond
B
Via het vruchtwater
C
Via de baarmoeder
D
Via de placenta
Slide 24 - Quizvraag
Hoe heet deze fase van de bevalling?
A
indaling
B
uitdrijving
C
ontsluiting
D
weeën
Slide 25 - Quizvraag
Welk bloedvat vervoerd zuurstofrijk bloed naar de baby en van wie is dit bloed
A
Navelstrengader
bloed van de moeder
B
Navelstrengslagader
bloed van de moeder
C
Navelstrengader
bloed van de baby
D
Navelstrengslagader
bloed van de baby
Slide 26 - Quizvraag
Op welke dag vindt de ovulatie plaats?
A
Dag 1
B
Dag 10
C
Dag 14
D
Dag 22
Slide 27 - Quizvraag
Doel en begrippen 4.2
5. Je beschrijft hoe bij het ontstaan van geslachtscellen tijdens de meiose het aantal chromosomen halveert
6. Je beschrijft de bouw en ontwikkeling van geslachtscellen
7. Je legt uit hoe eeneiige en twee-eiige tweelingen ontstaan.
Geslachtscellen, Haploïd (n), Diploïd (2n),
Meiose (I en II), Recombinatie, Follikel
Slide 28 - Tekstslide
Vorming geslachtscellen
Chromosomen in een gewone
lichaamscel van een man:
Van een vrouw zou er hetzelfde
uit kunnen zien maar dan met
2 keer een X chromosoom
Slide 29 - Tekstslide
Vorming geslachtscellen
Deze cellen noem je diploïd(2n).
Elk type chromosoom is 2x (in een paar) aanwezig.
Bij de mens zij er 23 paar
= 46 chromosomen.
Slide 30 - Tekstslide
Vorming geslachtscellen
Als in een zaadcel en een eicel
net zoveel chromosomen
zouden zitten dan zou je na de
bevruchting een bevruchte
eicel met 92 chromosomen
hebben.
Dit kan niet.
Slide 31 - Tekstslide
Vorming geslachtscellen
Dus: bij de vorming van de
geslachtscellen moet het aantal
chromosomen worden
gehalveerd zodat van elk
chromosomenpaar er maar één
in zit. --->
Geslachtscellen zijn
haploïd (n) = 23 chromosomen
Slide 32 - Tekstslide
Vorming geslachtscellen
Geslachtscellen ontstaan uit stamcellen.
Ze ontstaan uit een deling die anders gaat
dan de gewone celdeling (mitose).
Deze deling heet reductiedeling/ meiose.
Deze deling start óók na de G2 fase.
Het DNA (de chromosomen) is dus al
verdubbeld (2 chromatiden per chromosoom) in de S-fase.
Slide 33 - Tekstslide
In de S-fase: DNA replicatie
Slide 34 - Tekstslide
Doel van de meïose
BINAS 76B2
Slide 35 - Tekstslide
Slide 36 - Video
Meiose I
Slide 37 - Tekstslide
Meiose II
Slide 38 - Tekstslide
Wat maakt ieder mens uniek?
Recombinatie!
Tijdens de meiose kunnen 223 verschillende combinaties van chromosomen worden gemaakt (afhankelijk van de willekeur waarmee chromosomen naar de polen worden getrokken)