Zijn voor jou de lesdoelen behaald
Geef op de onderstaande vragen antwoorden in de daaropvolgende dia's.
Noem van de volgende werkwoorden de hij-vorm in tegenwoordige tijd: proeven, lopen, vinden.
Noem van de volgende werkwoorden de hij-vorm in verleden tijd: antwoorden, verhuizen.
Wat is het verschil tussen een sterk en een zwak werkwoord? Noem een voorbeeld.
Leg uit hoe de regels van 'T SeXy FoKSCHaaP werken bij het voltooid deelwoord.