Wiederholung kap. 20 (proeftoets)

Proeftoets Kapitel 20
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 4

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Proeftoets Kapitel 20

Slide 1 - Tekstslide

Wörter

Slide 2 - Tekstslide

Vertaal: das Vergnügen
A
Het plezier
B
De repetitie
C
Onbeslist

Slide 3 - Quizvraag

Vertaal: de gebeurtenis

Slide 4 - Open vraag

Vertaal: veranstalten
A
organiseren
B
scheidsrechter
C
wensen
D
podium

Slide 5 - Quizvraag

vertaal: de aanval

Slide 6 - Open vraag

Vertaal: die Zeitung
A
de krant
B
het dagboek
C
het tijdschrift

Slide 7 - Quizvraag

Vertaal: het jongerencentrum

Slide 8 - Open vraag

Vertaal: plaatsvinden
A
Ersetzen
B
Stattfinden
C
Platzmachen
D
Ereignis

Slide 9 - Quizvraag

Vertaal: onbeslist

Slide 10 - Open vraag

Vertaal: voorbeeld
A
Beispiel
B
Begin
C
Vorbild
D
Aufsatz

Slide 11 - Quizvraag

Vertaal: de nederlaag

Slide 12 - Open vraag

Vertaal: Aussage
A
opstel
B
vertaling
C
uitspraak
D
hoofdstuk

Slide 13 - Quizvraag

Vertaal: schrijver
A
Verfasser
B
Aufsatz
C
Schreiber
D
Beispiel

Slide 14 - Quizvraag

Grammatik
Kies de goede vertaling van het voltooid deelwoord van de sterke werkwoorden.

Slide 15 - Tekstslide

Ich (haben) auf dem Stuhl (essen)
A
habe gegessen
B
hat gegisst

Slide 16 - Quizvraag

Er (haben) einen Brief (schreiben).
A
hat geschrieben
B
habe geschrift

Slide 17 - Quizvraag

Sie (haben) mir (helfen).
A
habe gehilft
B
hat geholfen

Slide 18 - Quizvraag

Wir (sein) zur Schule (gehen).
A
sind gegangen
B
sein gegeht

Slide 19 - Quizvraag

Mein Handy (haben) die ganze Zeit auf meinem Büro (liegen).
A
hat gelegen
B
hat geliegt

Slide 20 - Quizvraag

Ihr (haben) euch (treffen).
A
haben getrefft
B
habt getroffen

Slide 21 - Quizvraag

Letzten Freitag (1. sein=)_____ Anna und Ismaïl zusammen ins Kino (2. gehen=) ____________.
A
1. sind 2. gegangen
B
1. ist 2. gegehen

Slide 22 - Quizvraag

Silke (1. haben=) _______ ihren ersten Aufsatz
(2. schreiben=) _________________.
A
1. habe 2. geschrieben
B
1. hat 2. geschrieben

Slide 23 - Quizvraag

Schreiben

Slide 24 - Tekstslide

1. Volgende week ga ik naar een concert.

Slide 25 - Open vraag

2. Ik vind die muziek te gek. (toll)

Slide 26 - Open vraag