Les 11 herhaling

Woensdag 22 januari
Welkom allemaal 
Voorlezen Zes seconden - Daniëlle Bakhuis
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Woensdag 22 januari
Welkom allemaal 
Voorlezen Zes seconden - Daniëlle Bakhuis

Slide 1 - Tekstslide

Herhaling van cursus 5
Schrijf de antwoorden op je wisbordje 

Slide 2 - Tekstslide

Wat is de eerste stap bij zinsontleding?
A
de persoonsvorm zoeken
B
het onderwerp zoeken
C
het werkwoordelijk gezegde benoemen
D
zinsdelen maken

Slide 3 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
Ik SPOEL het glas OM.
B
Mijn broertje GAAT uit zijn DAK.
C
Ik HEB me in hem vergist.
D
Ik BEN AAN HET LOPEN.

Slide 4 - Quizvraag

Wat is het onderwerp van een zin? Het onderwerp van een zin...
A
... vertelt wat er in de zin gebeurt.
B
... vertelt wanneer iets in een zin gebeurt.
C
... vertelt wie/wat iets doet in de zin.
D
... vertelt waar de zin over gaat.

Slide 5 - Quizvraag

Wat is de volgorde van zinsontleding?

Slide 6 - Open vraag

Hoe vind je het lijdend voorwerp?
Het lijdend voorwerp is antwoord op de vraag:

A
Wat/wie + gezegde + onderwerp?
B
Wat/wie + persoonsvorm?
C
Wat/wie + onderwerp?
D
Wat/wie + gezegde?

Slide 7 - Quizvraag

Hoe vind je de bijwoordelijke bepaling?

Slide 8 - Open vraag

Wat is het meewerkend voorwerp?

De docent heeft mij de betekenis van het meewerkend voorwerp uitgelegd
A
De docent
B
de betekenis
C
het meewerkend voorwerp
D
mij

Slide 9 - Quizvraag

Het meewerkend voorwerp...
A
aan wie of voor wie
B
wie + gezegde + onderwerp
C
wat + gezegde + onderwerp
D
is altijd een voorwerp

Slide 10 - Quizvraag

Rico : Een zin kan meer dan een bijwoordelijke bepaling
hebben.

Raya : Het woord 'niet' is in een zin altijd een bijwoordelijke
bepaling.
A
Rico en Raya hebben beide gelijk.
B
Rico en Raya hebben beide ongelijk.
C
Rico heeft gelijk; Raya niet.
D
Raya heeft gelijk; Rico niet.

Slide 11 - Quizvraag

Mijn zus | geeft veel geld aan kleding | uit.
A
Deze zinsontleding is goed.
B
Deze zinsontleding is fout.

Slide 12 - Quizvraag

Wat is de bijwoordelijke bepaling/wat zijn de bijwoordelijke bepalingen in deze zin?

Ik zou in Egypte willen wonen.

Slide 13 - Open vraag

Een bijwoordelijke bepaling geeft aan
A
wie of wat iets doet in de zin
B
wat er gebeurt in de zin
C
aan wie of wat iets gegeven wordt
D
de plaats, de tijd of de reden in de zin

Slide 14 - Quizvraag

Aan de slag
Maak mixopdrachten online cursus 5 P13 opdr 1 t/m 4. Haal een minimale score van 65% per opdracht.

Slide 15 - Tekstslide