spelling h3 en v3

SPELLING

H3/V3
1 / 54
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 54 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

SPELLING

H3/V3

Slide 1 - Tekstslide

samenstelling

Slide 2 - Woordweb

Noteer de samenstelling van de volgende woorden:
universiteit + bibliotheek
geluk + coach
liefde + lied

Slide 3 - Open vraag

koppelteken

regels

Slide 4 - Tekstslide

klinkerbotsing
Zo voorkom je dat twee klinkers per ongeluk als een andere klank gelezen worden.

• lenteui
• lente-ui
• autoongeluk
• auto-ogelukk



Slide 5 - Tekstslide

gelijkwaardige woorden
Bij combinaties van twee of meer woorden die ook met elkaar verwisseld kunnen worden.

• hotel-restaurant
• zwart-wit
• cultureel-maatschappelijk
• links-extremistisch



Slide 6 - Tekstslide

aardrijkskundige namen
Bij samengestelde aardrijkskundige namen.

• Aarle-Rixtel
• Knokke-Heist

Slide 7 - Tekstslide

aardrijkskundige namen
Of aardrijkskundige namen met als linkerdeel een woord als Noord, Zuid, Centraal, Hoog, Beneden, Midden, Nieuw, Nederlands, Belgisch, Vlaams, Frans, Afro of Indo.

• Midden-Amerika
• Vlaams-Brabant
• Zuid-Hollands
• Nieuw-Zeelander



Slide 8 - Tekstslide

hoofdletter
• zwart-Amerikaans

• anti-Frans
• on-Engels

Slide 9 - Tekstslide

cijfer, symbool of letter
Voor of achter een cijfer, een aparte letter of een symbool.

• 80-jarige
• 65+-kaart
• tussen-s
• A4-formaat



Slide 10 - Tekstslide

initiaalwoord
In een samenstelling die begint of eindigt met een afkorting.

• tv-kijker
• kleuren-tv
• IQ-test
• pc-netwerk
• CD&V-voorzitter




Slide 11 - Tekstslide

en verder...
+ Als een woord begint met: niet-, non-, bijna-, oud-, ex-, aspirant-, adjunct-, substituut-, chef-, kandidaat-, interim-, stagiair-, leerling-, assistent-, collega- of meester-. Of eindigt met: -generaal, -president, -testamentair, -verbaal of -militair.
+ Als er na een voorvoegsel als ge een afkorting volgt.
+ Bij een groep of werkstuk, genoemd naar iemand.
+ Bij sint of St.
+ Bij woorden als:
• ik-roman
• het-woord
• jij-vorm
 




Slide 12 - Tekstslide

trema
regels

Slide 13 - Tekstslide

werkwoorden met e, i of u
Normaal gesproken krijgen werkwoorden die beginnen met e, i of u wanneer er ge- voor komt een trema (twee puntjes) op de e, i of u, om te zorgen dat het woord beter leesbaar wordt.

• eren - geëerd
• innen - geïnd

Slide 14 - Tekstslide

drie of meer klinkers
Als er drie of meer klinkers naast elkaar staan waarvan er twee als één klank gelezen kunnen worden, is soms ook een trema nodig. 
Voorbeelden: naïef, beëindigd, smeuïg, jeuïg, gedrieën, hindoeïsme, bedoeïenen, gecreëerd. Het trema komt, áls het nodig is, altijd te staan op de eerste letter van de nieuwe lettergreep.

Slide 15 - Tekstslide

veertien klinkercombinaties
Het trema komt voor in de volgende veertien klinkercombinaties:

aa – Kanaän ae – Israël, Danaë
ai – cocaïne au – Kapernaüm, Emmaüsgangers ee – beëlzebub ei – atheïst  eu – reünie
ie – Azië, conciërge oe – poëzie oi – egoïsme oo – zoölogie
ou – (komt nauwelijks voor, ‘Alcinoüs’ is een zeldzaam voorbeeld)
ui – ruïne
uu – vacuüm

Slide 16 - Tekstslide

wanneer NIET?
+ een andere klinkercombinatie
+ niet als de combinatie 1 klank weergeeft (aerobics)
+ Franse en Latijnse leenwoorden (museum, opticien)


Slide 17 - Tekstslide

Noteer nu zelf een woord met een trema.

Slide 18 - Woordweb

aan de slag
+ maak Spelling 13.4, deel B/C
meervouden, afbreekregels, hoofdletters, trema en aanhalingstekens

Slide 19 - Tekstslide

samenstellingen
regels

Slide 20 - Tekstslide

verbindingsletters in samenstellingen
Als het linkerdeel* van de samenstelling een zelfstandig naamwoord is dat niet eindigt op een toonloze /ə/, schrijven we de tussenklank /ə(n)/ doorgaans als -en.

Het hok van een hond is een hondenhok.
Het sap van een peer is perensap.

Slide 21 - Tekstslide

verbindingsletters in samenstellingen
We schrijven de tussenklank als -en als het linkerdeel van de samenstelling een zelfstandig naamwoord is dat een meervoud heeft op -en, maar geen meervoud op -es.
In andere gevallen schrijven we -e.

Slide 22 - Tekstslide

algemene regel
Als je de tussenletter hoort, dan schrijf je hem ook! :-)
stadsdeel, stationsrestaurant e.d.

Slide 23 - Tekstslide

voorbeelden

brekebeen - linkerdeel is de stam van het werkwoord breken
wiegelied - linkerdeel is de stam van het werkwoord wiegen
spinnewiel - linkerdeel is de stam van het werkwoord spinnen

wiegendood - linkerdeel is het zelfstandig naamwoord wieg
spinnenweb - linkerdeel is het zelfstandig naamwoord spin


https://woordenlijst.org/leidraad/8/1


Slide 24 - Tekstslide

uitzonderingen

 Schrijf -e- in bijvoeglijke naamwoorden met als versterkend linkerdeel ape, bere, boorde, pikke, rete, reuze of steke.

Deze linkerdelen hebben als betekenis ‘heel erg’.

Slide 25 - Tekstslide

Noteer nu zelf een samenstelling met een tussenletter.

Slide 26 - Woordweb

hoofdletters

Slide 27 - Woordweb

hoofdletters
regels

Slide 28 - Tekstslide

hoofdletters
Altijd aan het begin van een zin. 
Altijd na een . (punt). 
Altijd bij namen/plaatsen/merken.

Slide 29 - Tekstslide

hoofdletters
NIET bij: 
maanden (september, januari e.d.)
dagen (maandag, dinsdag, woensdag e.d.)

Slide 30 - Tekstslide

Welke naam is goed gespeld?
A
Frans van de Wiel
B
Frans Van De Wiel
C
Frans Van de wiel
D
Frans van de wiel

Slide 31 - Quizvraag

Zet hoofdletters waar nodig:
's morgens is het in het zuiden nog geen pasen.

Slide 32 - Open vraag

Zet hoofdletters waar nodig:
voor aardrijkskunde had ik een onvoldoende, maar dat kwam door kerstmis.

Slide 33 - Open vraag

meervouden
regels

Slide 34 - Tekstslide

meervouden
Medeklinkers kunnen veranderen, vooral de -f en de -s: roos - rozen
Medeklinkers aan het eind worden verdubbeld als dat nodig is voor de uitspraak: atlas - atlassen
Woorden die eindigen op een klinker (a, i, o, u en y) krijgen een apostrof als je ze fout kunt uitspreken: paraplu - paraplu's

Slide 35 - Tekstslide

meervouden
Let op!
Woorden die je niet fout kunt uitspreken en woorden die eindigen op de klinker -e, krijgen geen apostrof:
 logé - logés 
horloge - horloges

Slide 36 - Tekstslide

aanhalingstekens
regels

Slide 37 - Tekstslide

Ik weet heel goed wanneer ik aanhalingstekens moet gebruiken.
JA
NEE
VAAK WEL, SOMS NIET

Slide 38 - Poll

aanhalingstekens
Wanneer iemand iets zegt, gebruik je een dubbele punt en aanhalingstekens. Na de dubbele punt gebruik je een hoofdletter:

Sophie zei: ‘Ik wil naar huis.’

Slide 39 - Tekstslide

aanhalingstekens
Je kunt ook op andere manieren een citaat weergeven. Je gebruikt dan geen dubbele punt en geen extra hoofdletter. Wel gebruik je aanhalingstekens:

‘Ik wil naar huis,’ zei Sophie.
‘De bel is al lang gegaan,’ zei Sophie, ‘nu wil ik naar huis.’
‘Waarom,’ vroeg Sophie, ‘mag ik nu nog niet naar huis?’

Slide 40 - Tekstslide

afbreekregels
regels

Slide 41 - Tekstslide

afbreekregels
Breek af tussen twee delen van een samenstelling:
aard-appel, waar-om

Slide 42 - Tekstslide

afbreekregels
Breek af na het voorvoegsel bij een afleiding: her-haling
Breek af voor het achtervoegsel bij een afleiding: schoon-heid
Klinkers die één klank vormen blijven bij elkaar: ro-yaal
Eén klinker laat je niet alleen: ali-nea
Behoud de juiste uitspraak: pro-gramma

Slide 43 - Tekstslide

zelfstandig gebruikt bn
regels

Slide 44 - Tekstslide

zelfstandig gebruikt bn
Een zelfstandig gebruikt bijvoeglijk naamwoord waar een zaak mee bedoeld wordt, eindigt op een -e: 
Wanneer er meerdere personen mee worden bedoeld, eindigt het zelfstandig gebruikte bijvoeglijk naamwoord op -en:

Slide 45 - Tekstslide

voorbeeld
Sommige dove katten komen niet graag buiten. (dove = bvn)
De dove zijn iets minder actief. (dove = zelfstandig gebruikt, geen personen)
Dove mensen kunnen zich goed redden met gebarentaal. (dove = bvn)
Ook steeds meer video's zijn door doven goed te volgen door de ondertiteling. (doven = zelfstandig gebruikt bij personen) 

Slide 46 - Tekstslide

Toch niet...
Soms lijkt het alsof bijvoeglijke naamwoorden zelfstandig worden gebruikt, maar is dit niet het geval. Ergens in de dezelfde zin of in de zin ervoor staat dan toch het zelfstandige naamwoord dat erachter hoort. Het bijvoeglijke naamwoord krijgt dan ook geen -n:

Witte en grijze wolken raasden langs de hemel, de donkere lieten het flink regenen.
De snelste sporters kregen een medaille, de langzaamste kregen niets.


Slide 47 - Tekstslide

Met of zonder -n
Woorden als beide, andere, alle en sommige zijn telwoorden en komen voor met -n en zonder -n aan het eind van het woord. Ze worden geschreven met een -n als aan twee voorwaarden is voldaan:
Ze verwijzen naar personen.
Ze worden zelfstandig gebruikt.

Slide 48 - Tekstslide

Oefenen maar!
Het is één van beide(n): Harry of Frits.
A
beide
B
beiden

Slide 49 - Quizvraag

Enkele gasten vertrekken, maar de meeste(n) vertrekken.
A
meeste
B
meesten

Slide 50 - Quizvraag

BRAIN DUMP: wat hebben we onthouden?

Slide 51 - Woordweb

Welke regel kun je je nog goed herinneren?

Slide 52 - Open vraag

Wat kun je je niet meer herinneren?

Slide 53 - Open vraag

Aan de slag!
Ga aan de slag met 
Leswijs 13.4 deel B/C
Leswijs 14.4 deel C/H

Slide 54 - Tekstslide