In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
en samenhang
Slide 1 - Tekstslide
Indeling en lesdoelen
Voorkennis ophalen
Je kunt uitleggen hoe een tekst is opgebouwd.
Je weet wat het doel van een inleiding is
Je weet wat het doel van het middenstuk is
Je weet wat het doel van het slot is
Je kunt deze tekstdelen in veelvoorkomende tekstsoorten herkennen
Slide 2 - Tekstslide
Welke leesrondes hebben we vorige lessen behandeld?
A
Verkennend en voorspellend
B
Globaal en voorspellend
C
Verkennend en globaal
D
Voorspellend en wetend
Slide 3 - Quizvraag
Welke tekstonderdelen bekijk je bij verkennend lezen?
A
Titel, tussenkopjes, bron, dikgedrukte/schuingedrukte woorden en plaatjes
B
Inleiding, eerste zin van elke alinea
C
Titel, inleiding en tussenkopjes
D
Titel, tussenkopjes, bron, plaatjes en de inleiding
Slide 4 - Quizvraag
Wat kwam je te weten bij verkennend lezen?
A
Tekstdoel, tekstsoort en onderwerp
B
Inhoud van de tekst
C
Onderwerp en tekstsoort
D
Tekstdoel, onderwerp en inhoud van de tekst
Slide 5 - Quizvraag
Welke delen van de tekst lees je bij globaal lezen?
A
Inleiding en elke alinea helemaal
B
Inleiding + eerste en laatste zin van elke andere alinea
C
Elke alinea + de eerste en laatste zin van de inleiding
D
De inleiding en het slot + de eerste en laatste zin van elke alinea
Slide 6 - Quizvraag
Welke ding(en) kwam je te weten bij globaal lezen?
A
Het onderwerp
B
Tekstdoel en tektsoort
C
Inhoud van elke alinea en de bron
D
Waar de tekst ongeveer over gaat.
Slide 7 - Quizvraag
Tekst
Informeren
Activeren
Vermaken
Instrueren
Verkiezingsaffiche
Reclame-folder
Handleiding
Gedicht
Krantenartikel
Songtekst
Geboortekaartje
Slide 8 - Sleepvraag
De opbouw van een tekst
Slide 9 - Tekstslide
Waar denk je aan bij 'de opbouw van een tekst'?
Slide 10 - Woordweb
Tekstindeling/Tekstopbouw
Een tekst in bijna altijd ingedeeld in een inleiding, middenstuk en slot.
Slide 11 - Tekstslide
Inleiding
De inleiding is het begin van een tekst. De schrijver kondigt het onderwerp van de tekst aan en probeert de lezer nieuwsgierig te maken naar het vervolg van de tekst. Ook staan er vaak aanwijzingen voor wat er in de rest van de tekst aan bod komt.
1 of meerdere alinea's.
de lead
De lead is de vaak schuin- of vetgedrukte samenvattende inleiding in het begin van een tijdschrift- of krantenartikel.
Slide 12 - Tekstslide
Inleiding vervolg
Een schrijver kan een tekst op meerdere manieren inleiden:
Beschrijven van de aanleiding --> de schrijver beschrijft een gebeurtenis die aanleiding was om de tekst te schrijven
Vragen stellen --> de schrijver stelt vragen die hij in de tekst gaat beantwoorden
Situatieschets --> de schrijver beschrijft een situatie die voor de lezer herkenbaar of interessant is
Omschrijving van een probleem --> de schrijver beschrijft een probleem dat in de tekst centraal staat.
Combinatie van bovenstaande elementen
Slide 13 - Tekstslide
Middenstuk
In het middenstuk wordt het onderwerp uitgewerkt in deelonderwerpen. Voor overzicht, wordt de tekst opgedeeld in alinea's. Deze alinea's worden gemaakt op basis van deelonderwerpen: bij elk nieuw deelonderwerp een nieuwe alinea.
Eventueel staan er in het middenstuk tussenkopjes. Tussenkopjes geven een aanwijzing voor de inhoud van een alinea.
Slide 14 - Tekstslide
Slot
In het slot sluit de schrijver de tekst af. In veel gevallen komt de schrijver in het slot terug op de inleiding. Bijvoorbeeld door in het slot antwoord te geven op een vraag die in de inleiding gesteld werd.
1 of meerdere alinea's.
Slide 15 - Tekstslide
Slot vervolg
Een schrijver kan een tekst op verschillende manieren afsluiten:
Samenvatting --> de schrijver geeft een samenvatting van informatie uit het middenstuk dor de belangrijkste informatie te herhalen
Conclusie --> de schrijver geeft een slotsom of eindoordeel. Je herkent dit vaak door de woorden 'dus' en 'kortom'.
Activeren --> de schrijver wil dat een lezer iets gaat doen, bijvoorbeeld een product kopen
Advies --> de schrijver geeft de lezer advies
Oplossing --> de schrijver geeft een oplossing voor het probleem dat in de tekst is beschreven
Slide 16 - Tekstslide
Samenhang in tekst:
Verband tussen zinnen en alinea's in een tekst
Slide 17 - Tekstslide
Samenhang
Zinnen en alinea's in een tekst hebben iets met elkaar te maken: ze hangen samen. Een schrijver gebruikt woorden en zinnen om deze samenhang duidelijk te maken. Dit noemen we signaalzinnen en signaalwoorden. Als je deze tijdens het lezen herkent, begrijp je de tekst beter.
Slide 18 - Tekstslide
Signaalzinnen
Signaalzinnen geven een aanwijzing voor wat er in een tekst(deel) wordt behandeld. Deze zinnen staan vaak in de inleiding of aan het begin van een alinea.
Lees verder over de voordelen en nadelen van zzp'er zijn.
Heel erg rijk zijn heeft ook zo zijn vervelende kanten.
In deze tekst bespreken we verschillende kattenrassen.
Slide 19 - Tekstslide
Signaalwoorden
Signaalwoorden maken duidelijk wat tekstdelen met elkaar te maken hebben. De relatie tussen deze tekstdelen noem je tekstverband.
Slide 20 - Tekstslide
Samenhang in tekst
Slide 21 - Tekstslide
Wat is de juiste volgorde van een tekstindeling?
A
Inleiding, middenstuk met tussenkopjes, slot
B
Inleiding, slot, middenstuk
C
Inleiding, middenstuk met eventueel tussenkopjes, slot
D
Titel, inleiding, middenstuk met eventueel tussenkopjes, slot
Slide 22 - Quizvraag
In een tekst over asieldieren beschrijft een schrijver zijn huisdieren, waarvan hij er 2 uit het asiel heeft en 1 niet. Vervolgens stelt hij zichzelf de vraag: "Zijn asieldieren leukere dieren dan niet asieldieren?"
Op welke manier(en) heeft de schrijver de tekst ingeleid?
A
Beschrijving van de aanleiding + vragen stellen
B
Situatieschets + beschrijving van de aanleiding
C
Beschrijving van de aanleiding + een probleem
D
Situatieschets + vragen stellen
Slide 23 - Quizvraag
Welke tussenkopjes kunnen er staan in een tekst over ROC Nijmegen?
Slide 24 - Woordweb
Aan het einde van een tekst staat: dus we gaan nooit meer met de auto op vakantie.
Welke manier van afsluiten heeft de schrijver hier gebruikt?
A
Samenvatting
B
Conclusie
C
Slotsom
D
Oplossing
Slide 25 - Quizvraag
Met welk tekstverband hebben we hier te maken?
Ik ben van mening dat we geen vlees meer moeten eten, maar mijn beste vriend denkt daar anders over.
A
Tegenstelling
B
Opsomming
C
Voorbeeld
D
Reden
Slide 26 - Quizvraag
Met welk tekstverband hebben we hier te maken?
Als jij mijn tas inpakt, koop ik onderweg iets lekkers voor je.
A
Volgorde van tijd
B
Opsomming
C
Voorwaarde
D
Voorbeeld
Slide 27 - Quizvraag
Met welk tekstverband hebben we hier te maken?
Mijn oom kwam in een lange file terecht. Daardoor kwam hij te laat op mijn bruiloft.
A
Oorzaak-gevolg
B
Tegenstelling
C
Opsomming
D
Voorbeeld
Slide 28 - Quizvraag
Met welk tekstverband hebben we hier te maken?
We begonnen met tien mensen, toen melden zich er nog eens tien. Nu is ons lokaal te klein.