Samenstellingen

Wat gaan we doen vandaag?
Aan het einde van de les weet je wat een samenstelling is en weet je hoe je deze schrijft.

    
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Wat gaan we doen vandaag?
Aan het einde van de les weet je wat een samenstelling is en weet je hoe je deze schrijft.

    

Slide 1 - Tekstslide

Met of zonder -s?
Hoofdregel
In samenstellingen wordt een -s geschreven, wanneer deze ook wordt uitgesproken.

stationsplein
moederskindje
scheepswrak

Slide 2 - Tekstslide

Met -e of -en? 
Hoofdregel
De tussen -en wordt geschreven wanneer het eerste woord van de samenstelling een zelfstandig naamwoord is dat alleen een meervoud heeft op -en.

Het is dus: kippenei, want het meervoud van kip is alleen kippen.

Slide 3 - Tekstslide

Acht uitzonderingen
Sommige woorden houden een -e als tussenletter,
hoewel ze als je de hoofdregel zou volgen -en zouden moeten krijgen.

Slide 4 - Tekstslide

1. Meervoud op -s
Het eerste deel heeft alleen een meervoud op –s.

horloge – horloges
horlogemaker

Slide 5 - Tekstslide

2. Meervoud op –s en -en
Het eerste deel heeft twee meervouden,
op –s en op –en 

groente – groenten + groentes
groentesoep

Slide 6 - Tekstslide

3. Unieke persoon of zaak
Woorden die verwijzen naar een unieke persoon of zaak:

zonnestraal
maneschijn
Koninginnedag

Tip: er is er maar 1 van!

Slide 7 - Tekstslide

4. Versterking 
In bijvoeglijke naamwoorden waarvan het eerste deel alleen maar wordt gebruikt als versterking van het bijvoeglijke tweede deel: 
Hoe trots? apetrots
boordevol
reuzeleuk
beregoed

Slide 8 - Tekstslide

5. Geen meervoud
Het eerste deel van het woord is een zelfstandig naamwoord zonder meervoud:

rijstepap
roggebrood

Slide 9 - Tekstslide

6. Bijvoeglijk naamwoord
Het eerste deel van het woord is een bijvoeglijk naamwoord:

hogeschool
blindedarm

Slide 10 - Tekstslide

7. Werkwoord
Het eerste deel is geen zelfstandig naamwoord,
maar een werkwoord. 

brekebeen
spinnewiel

Slide 11 - Tekstslide

Let op: dier + plant
Woorden van het type ‘dier+plant’ vallen onder de hoofdregel en krijgen een tussen-n:

eendenkroos
rattenkruid
paardenbloem

Slide 12 - Tekstslide

Wat is een samenstelling?
A
dierentuin
B
waterfles
C
computer
D
schermpjes

Slide 13 - Quizvraag

Samenstellingen
A
vissekom
B
vissenkom

Slide 14 - Quizvraag

Samenstellingen
A
koninginnensoep
B
koninginnesoep

Slide 15 - Quizvraag

Wat is geen samenstelling?
A
dierentuin
B
waterfles
C
computer

Slide 16 - Quizvraag

Samenstellingen
A
pannenkoek
B
pannekoek

Slide 17 - Quizvraag

Samenstellingen
A
beresterk
B
berensterk

Slide 18 - Quizvraag

Samenstellingen
A
zonnenbril
B
zonnebril

Slide 19 - Quizvraag

Wat is een samenstelling?
A
keukenweegschaal
B
cadeau
C
schooltje
D
voorbeeld

Slide 20 - Quizvraag

Samenstellingen
A
groentesoep
B
groentensoep

Slide 21 - Quizvraag

Wat is een samenstelling?
A
zwaaien
B
wangen
C
springen
D
kaasschaaf

Slide 22 - Quizvraag