Herhaling woorden H4 en H5

Doel van de les
  • Je leert de betekenis van verschillende woorden.
  • Van een werkwoord en zelfstandig naamwoord maken.
  • de trappen van vergelijking 
  • uitdrukkingen en spreekwoorden
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Doel van de les
  • Je leert de betekenis van verschillende woorden.
  • Van een werkwoord en zelfstandig naamwoord maken.
  • de trappen van vergelijking 
  • uitdrukkingen en spreekwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

 3. Zet er een lidwoord voor.
fietsen - de fiets
helpen - de hulp
zagen - de zaag

Slide 4 - Tekstslide

Maak een zelfstandig naamwoord van het werkwoord: verwarmen

Slide 5 - Open vraag

Maak een zelfstandig naamwoord van het werkwoord combineren.

Slide 6 - Open vraag

Maak een zelfstandig naamwoord van het werkwoord: wandelen

Slide 7 - Open vraag

Maak een zelfstandig naamwoord van het werkwoord: spelen

Slide 8 - Open vraag

Maak een zelfstandig naamwoord van het werkwoord: spelen

Slide 9 - Open vraag

Maak een zelfstandig naamwoord van het werkwoord: willen

Slide 10 - Open vraag

Slide 11 - Tekstslide

stellende trap
vergrotende trap
overtreffendetrap
groot
groter
grootst
duur
duurder
duurst
fijn
fijner
fijnst
dom
dommer
domst
Trappen van vergelijking

Slide 12 - Tekstslide

Als - dan 
Als --> vergelijkende trap 
Dan --> vergrotende trap 
overtreffende trap? als en dan niet nodig!

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Vul de goede vorm van het woord in.
De kleding van Sanne is het... van allemaal. (mooi)

Slide 15 - Open vraag

Vul de goede vorm van het woord in.
Het is op de zolder... dan hier in de woonkamer. (donker)

Slide 16 - Open vraag

Vul de goede vorm van het woord in.
Dennis doet raar, maar Daniël doet... (raar)

Slide 17 - Open vraag

Trappen van vergelijking:
vreemd - vreemder - .............
A
vreemdst
B
vreemst
C
meest vreemd

Slide 18 - Quizvraag

Trappen van vergelijking
weinig=
A
stellende trap
B
overtreffende trap
C
vergrotende trap

Slide 19 - Quizvraag

Er zijn drie trappen van vergelijking: de stellende trap, de vergrotende trap en de overtreffende trap.


A
Juist
B
Onjuist

Slide 20 - Quizvraag

Wat is de volgorde van de trappen van vergelijking van veel ?
A
veel, meer, meest(e)
B
meer, minder, meest(e)
C
veel. meest(e), meer
D
veel, meest(e), minst

Slide 21 - Quizvraag

Wat is de volgorde van de trappen van vergelijking van lief?
A
lief, liefer, liefst(e)
B
liefst(e), liever, lief
C
lief, liever, liefst(e)
D
liever, lief, liefst(e)

Slide 22 - Quizvraag

Verschil spreekwoorden en uitdrukkingen
  • Een spreekwoord is een vaste zin met een wijsheid of tip.
    Bijvoorbeeld: Je moet een gegeven paard niet in de bek kijken. 

  • Een uitdrukking is een woord of groepje woorden met een aparte betekenis die je in zinnen kunt gebruiken.
    Bijvoorbeeld: vlinders in je buik hebben. 

Slide 23 - Tekstslide

Moet je een spreekwoord
letterlijk of figuurlijk nemen?
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 24 - Quizvraag

De appel valt niet ver van de boom
A
Het is nergens beter dan thuis
B
Van iets wat je jong leert, heb je later veel voordeel
C
Kinderen lijken vaak op hun ouders
D
Hele goede vrienden zijn

Slide 25 - Quizvraag

Geen kind hebben aan iemand
A
Kinderen lijken vaak op hun ouders
B
Geen last hebben van iemand
C
Jouw eigen kind of kinderen
D
Van iets wat je jong leert, heb je later veel voordeel

Slide 26 - Quizvraag

Iemand met open armen ontvangen
A
Het is nergens beter dan thuis
B
Geen last hebben van iemand
C
Hele goede vrienden zijn
D
Iemand enthousiast ontvangen

Slide 27 - Quizvraag

Je eigen vlees en bloed
A
Jouw eigen kind of kinderen
B
Kinderen lijken op hun ouders
C
Mensen veranderen
D
Hele goede vrienden

Slide 28 - Quizvraag

Jong geleerd, oud gedaan
A
Mensen veranderen
B
Het is nergens beter dan thuis
C
Van iets wat je jong leert, heb je later veel voordeel
D
Verstandig genoeg zijn om je eigen beslissingen te nemen

Slide 29 - Quizvraag

Kleine kinderen worden groot
A
Jouw eigen kind/ kinderen
B
Mensen veranderen
C
Verstandig genoeg zijn om je eigen beslissingen te nemen
D
Kinderen lijken vaak op hun ouders

Slide 30 - Quizvraag

Maak de uitdrukking af:

Doen alsof je neus __
A
snuit
B
kriebelt
C
bloedt
D
niest

Slide 31 - Quizvraag

Maak de uitdrukking af:

Door de mand __
A
kennen
B
stoppen
C
vallen
D
hangen

Slide 32 - Quizvraag

Maak de uitdrukking af:

Uit je duim __
A
komen
B
zuigen
C
kennen
D
meten

Slide 33 - Quizvraag



Wat zou dit spreekwoord betekenen?

Honger is een scherp zwaard.

Slide 34 - Open vraag



Wat zou dit spreekwoord betekenen?

Ieder huisje heeft zijn kruisje.

Slide 35 - Open vraag

Wat zou dit spreekwoord betekenen?

Hoge bomen vangen veel wind.

Slide 36 - Open vraag

Wat zou dit spreekwoord betekenen?

Al draagt een aap een gouden ring, het is en blijft een lelijk ding.

Slide 37 - Open vraag

Afsluiting
  • Huiswerk: maken les 4.5 -                                     opd. 8 + 9 + 10 + 15 + 16
  • Huiswerk: oefenen Woordentrainer les 4.5
  • Volgende les: Overhoring Woorden H4 + Woorden H5 + gezegdes en uitdrukkingen

Slide 38 - Tekstslide