Woordsoorten H1 pers. bez. vnw

1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

welkom
pak je spullen en je leesboek; begin met lezen

Slide 2 - Tekstslide

Persoonlijk en bezittelijk vnw.
In deze les leer je pers. vwn. en bez. vnw. herkennen en gebruiken.

Slide 3 - Tekstslide

In deze les...

... krijg je uitleg over het pers.vnw. en bez.vnw.
... gaan we daarmee oefenen

Slide 4 - Tekstslide

Pers.vnw
  • pers.vnw duidt een persoon, dier of ding aan.
  • als onderwerp: ik, jij,/je, hij/zij/het, wij/we jullie, zij
  • niet onderwerp: mij/me, jou/je, hem/haar/ze, ons, jullie, hun/hen/ze

Slide 5 - Tekstslide

Bez.vnw
  • bez.vnw geeft aan van wie of wat iets is. Het staat altijd voor het zn waar het bij hoort: jullie tuin


    mijn, jouw/je, zijn, haar, ons, jullie, hun

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Let op:
  • 'Hun' is nooit een onderwerp!
    Fout: Hun hebben dat gedaan.
    Goed: 
    Zij hebben dat gedaan.

  • 'Me' is nooit een bez. vnw.
    Fout: Ik heb me boek niet bij me.
    Goed: Ik heb mijn/m'n boek niet bij me.

Slide 8 - Tekstslide

Mijn oma koopt cadeautjes voor HAAR kleinkinderen
A
pers. vnw
B
bez.vnw

Slide 9 - Quizvraag

Ik heb ME gesneden bij het scheren
A
pers. vnw
B
bez.vnw

Slide 10 - Quizvraag

Vertel ME eens op welke camping JULLIE JE vakantie hebben doorgebracht.
A
me=pers. vnw, jullie=bez. vnw, je=pers. vnw
B
me=bez. vnw, jullie=pers. vnw, je=bez. vnw
C
me=pers. vnw, jullie=pers.vnw, je=bez
D
me=bez. vwn, jullie=bez. vnw, me=bez. vnw

Slide 11 - Quizvraag

Op MIJN school maakt iedereen een creatieve opdracht voor ZIJN leukste vak.
A
mijn=bez. vnw, zijn=bez. vnw
B
mijn=bez.vnw zijn=bez.vnw
C
mijn=bez.vnw zijn=bez.vnw
D
mijn=bez zijn=zww

Slide 12 - Quizvraag

Volgens JOU wil JULLIE vriend uit Urk JOUW zeilbootje dus graag kopen.
A
jou=pers, jullie=pers, jouw=bez
B
jou=pers, jullie=bez jouw=bez
C
jou=bez, jullie=pers jouw=bez
D
jou=bez, jullie=bez, jouw=bez

Slide 13 - Quizvraag

Zou U ONS werkstuk deze week nog voor ONS kunnen nakijken, meneer?
A
u= pers, ons=pers, ons=bez
B
u= pers, ons=bez, ons=pers
C
u= bez, ons=bez, ons=pers
D
u= bez, ons=pers, ons=bez

Slide 14 - Quizvraag

Welke kapper heeft voor HAAR al die kraaltjes in HAAR HAAR gevlochten?

1e haar-2e haar-3e haar=
A
pers-bez-pers
B
pers-pers-zn
C
pers-bez-bez
D
pers-bez-zn

Slide 15 - Quizvraag

Aan de slag
H1, Grammatica Woordsoorten
opdr. 1 t/m 4

Slide 16 - Tekstslide