Fictie klas 3 - Tot en met beeldspraak

Fictie
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 28 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Fictie

Slide 1 - Tekstslide

Na vandaag weet je (weer):

- Het verschil tussen hoofdpersonen en bijfiguren.
- Drie verschillende vertelperspectieven.
- Nog een keer wat (en welke) genres (er) zijn.
- Wat een verhaallijn is.
- Meer over beeldspraak en figuurlijk taalgebruik.


 

Slide 2 - Tekstslide

Wat weet je al?
  •  Fictie: verhalen die verzonnen zijn (om je te amuseren)

  • Non-Fictie: informatieve teksten (om je te informeren)

Slide 3 - Tekstslide

Hoofdpersonen
  • De belangrijkste persoon of personen uit een verhaal.
  • Van deze persoon kom je veel te weten, je leert hem heel goed kennen in het verhaal.
  • Het grootste deel van het verhaal beleef je vanuit deze persoon.
  • De hoofdpersoon heeft in het verhaal een duidelijk probleem dat opgelost moet worden.

Slide 4 - Tekstslide

Bijfiguren

  • Bijfiguren zijn minder belangrijk dan de hoofdpersoon.
  • Over bijfiguren kom je minder te weten.
  • Bijfiguren leer je minder goed kennen dan een hoofpersoon.

Slide 5 - Tekstslide

Het vertelperspectief:
Ik-vertelperspectief:
De gebeurtenissen worden verteld door een personage in de ik-vorm. Je zit als lezer als het ware ‘in het hoofd’ van deze ik-persoon.

Hij-/zij-vertelperspectief:

De gebeurtenissen worden in hij- of zij-vorm verteld. Je beleeft de gebeurtenissen door de ogen van de hij- of zij-figuur, doordat je van hem of haar de ‘binnenwereld’ leert kennen en doordat deze persoon aanwezig is in alle scènes van het verhaal. 

Alwetende verteller:
De alwetende verteller speelt zelf geen rol in het verhaal, maar hij weet alles van alle personages en gebeurtenissen. Hij geeft soms ook commentaar op het verhaal.

Slide 6 - Tekstslide

Genre: een verhaalsoort
Er zijn verschillende verhaalsoorten / genres:  je weet bij welk genre een boek hoort door te kijken naar het belangrijkste onderwerp van het boek

Bijvoorbeeld: avonturenverhaal / oorlogsverhaal / liefdesverhaal / probleemverhaal / grappig verhaal / meidenverhaal / historisch verhaal  of een sprookje

Slide 7 - Tekstslide

opbouw van een verhaal

Slide 8 - Tekstslide

Opbouw van een verhaal: voorbeeld Assepoester

Slide 9 - Tekstslide

Beeldspraak in verhalen
We gebruiken beeldspraak om 'beeldend' te kunnen spreken. Je helpt iemand met het kunnen voorstellen van jouw verhaal of uitleg.

Het voorkomt ook herhalend (saai) taalgebruik en kan een verhaal pakkender en origineler maken.

Voorbeeld:
"...., maar toen ging die dood."
of
"...., en met die laatste goede daad blies hij zijn laatste adem uit."

Slide 10 - Tekstslide

Beeldspraak (figuurlijk taalgebruik)
De meest voorkomende soorten:
"Ik ga dood van de honger." Dit is bijvoorbeeld een hyperbool (overdrijving)

"Het is hier een zwijnenstal!" Dit is een metafoor: een ander woord gebruiken voor wat je bedoelt.

"Ik voel me zo mak als een lammetje." Dit is een vergelijking (met 'als'). Je vergelijkt 'ik' met een lammetje.

Slide 11 - Tekstslide

Beeldspraak (vervolg)
Personificatie: een niet-levend 'iets' doet iets wat alleen een persoon zou kunnen. De wind huilt langs het gebouw ,of, de zon lacht ons toe.
__________________________________________



Slide 12 - Tekstslide

Stijlfiguren:
Spelen met woorden en zinnen doen we vaak aan de hand van stijlfiguren. Tekstelijke 'figuren' dus die een stijl toevoegen aan je manier van schrijven.

Slide 13 - Tekstslide

Eufemisme
Je zegt iets verzachtend. Meestal om iets minder pijnlijk of kwetsend te maken.

Voorbeelden:
Mijn oma is vredig heengegaan
Deze mensen zijn interieurverzorgers
Mijn huis is leeggeroofd door een ongenode gast

Slide 14 - Tekstslide

Understatement
Doordat je iets bescheiden uitdrukt, kan het sterker overkomen.
Voorbeeld:
Cristiano Ronaldo kan wel een aardig balletje trappen.
Met die Lotto-jackpot wordt je spaarrekening met een leuk zakcentje aangevuld.

Slide 15 - Tekstslide

Hyperbool
Je maakt gebruikt van een flinke overdrijving:
Ik heb het nu volgens mij al wel honderd keer uitgelegd.

Ik word echt kotsmisselijk van jouw gezeur.

Ik verveel me dood!

Slide 16 - Tekstslide

Paradox
Een schijnbare tegenstelling. Je noemt twee dingen die eigenlijk niet samen kunnen.
Herman Finkers zei bijvoorbeeld: Kalm aan! En rap een beetje.

of

Zeg nooit nooit.

Slide 17 - Tekstslide

Sarcasme
Je benoemt iets wat je zit of vindt, maar bedoelt eigenlijk het omgekeerde en bedoelt dit meestal spottend.

Je hebt weer geweldig je best gedaan (3 voor Nederlands).
Ik heb echt mega veel zin in de Nederlandse grammatica.
Die verjaardag van mijn oma op zaterdag, in plaats van dat festival, zou ik voor geen goud willen missen.

Slide 18 - Tekstslide

Ironie
Eigenlijk lijkt ironie behoorlijk op sarcasme. Alleen is het niet per se spottend bedoeld.
Fijn dat je even tijd voor ons hebt gevonden! (tegen leerling die te laat is)
Zal ik anders even wachten tot je bent uitgepraat? (tegen een kletsende leerling)

Slide 19 - Tekstslide

Pleonasme
Je benoemt iets dubbelop. Dat kan als stijlfout worden gezien, maar soms ook gewoon met opzet worden benadrukt.
Voorbeelden:
De witte sneeuw, het groene gras, de criminele gevangene, de natte regen. 
Wanneer bijvoorbeeld echt fout?
APK-keuring.

Slide 20 - Tekstslide

Tautologie
Je benoemt hetzelfde in andere woorden.
Ik sla je bont en blauw.
Gratis en voor niets.
Schots en scheef.
Voor eeuwig en altijd.
Nooit of te nimmer.

Slide 21 - Tekstslide

Stijlfouten
Soms is al die mooipraterij iets te veel van het goede. Dan worden uitdrukkingen door elkaar gebruikt en is het gewoonweg fout.

Slide 22 - Tekstslide

Contaminatie
Contaminatie is een combinatie van 2 (of meer) woorden of uitdrukkingen die je door elkaar gebruikt. Vaak hebben deze woorden/uitdrukkingen dan wel dezelfde betekenis, alleen zijn ze verkeerd gecombineerd.




Contaminatie moeilijk woord? Misschien weet
je wel wat contaminated betekent uit het Engels?

Slide 23 - Tekstslide

Voorbeeld
Hij moet de presentatie overnieuw doen.
Of: Hij moet de presentatie over doen.
Of: Hij moet de presentatie opnieuw doen.


Zou je die gegevens even voor mij willen nachecken?
Je checkt iets, of je kijkt iets na
En: Printen of uitdraaien, niet uitprinten.


Slide 24 - Tekstslide

Voorbeelden (2)
Die nieuwe jas kost duur.
Ik irriteer me aan spelfouten.
Mijn koffer woog te zwaar.
Wat een saaie bedoeling.

Bonuslink: 
https://www.kakhiel.nl/posts/47911-15-mensen-die-uitdrukkingen-en-gezegden-helemaal-verkeerd-gebruiken



Slide 25 - Tekstslide

Pleonasme
Pleonasme is het versterken van een woord, door een toevoeging van een ander woord. Het woord wordt dan dubbelop geschreven.
Het toegevoegde woord is een eigenschap van het andere woordsoort. 

Slide 26 - Tekstslide

Voorbeeld 
De ronde bal rolde over de grond.
Ronde versterkt het woord bal. Een bal is namelijk van zichzelf al rond, dus ronde geeft een extra toevoeging. Maar is het wel een toevoeging?

De witte sneeuw zorgde veroorzaakte een verblindend effect.
Sneeuw is altijd wit, (eet dus ook geen gele sneeuw..).


De Bitcoin-koers was flink omhoog gestegen.
Als iets stijgt, gaat het altijd omhoog. Iets stijgt, of gaat omhoog.


Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide