Kostprijs

KOSTPRIJS
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
Consumptieve techniekMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

KOSTPRIJS

Slide 1 - Tekstslide

LESDOELEN
Na deze les kun/weet je:
  • Wat de kostprijs is
  • De kostprijs van een product berekenen
  • Waarom het belangrijk is om de kostprijs te berekenen

Slide 2 - Tekstslide

WAAROM?
Wanneer je een product gaat verkopen is het belangrijk om te bepalen voor welke prijs je het gaat verkopen.
Om dit te bereken gebruiken we de kostprijs en de winstmarge.
Deze vormen samen de verkoopprijs.

Slide 3 - Tekstslide

VERKOOPPRIJS
KOSTPRIJS
Hoeveel kost het om 1 product te maken
WINSTMARGE
Dit is hoeveel winst je wilt maken.

Slide 4 - Tekstslide

KOSTPRIJS
De kostprijs kun je onderverdelen in:
Directe kosten
Indirecte kosten

Slide 5 - Tekstslide

DIRECTE KOSTEN
De directe kosten kun je berekenen per product en bestaan uit:
Arbeidskosten (salaris van personeel)
Inkoopwaarde van de grondstoffen 
Productie kosten


Slide 6 - Tekstslide

INDIRECTE KOSTEN
De indirecte kosten kun je niet per product berekenen en bestaan uit:
Huur
Telefoon kosten
Kosten voor gas/water/licht



Slide 7 - Tekstslide

VOORBEELD
Een bakker verkoop dagelijks 1.000 broodjes. De bakker heeft aan directe kosten per dag €250. De indirecte kosten van de bakker zijn €100 euro. 



Slide 8 - Tekstslide

VOORBEELD
Stap 1: Bereken de directe kosten per product
Totaal directe kosten : verkochte producten
Stap 2:Bereken de indirecte kosten per product
Totaal indirecte kosten : verkochte producten


Slide 9 - Tekstslide

VOORBEELD
Stap 1: Bereken de directe kosten per product
Totaal directe kosten : verkochte producten
Stap 2:Bereken de indirecte kosten per product
Totaal indirecte kosten : verkochte producten
Stap 3: Bereken de kostprijs
Directe kosten per product+
Indirecte kosten per product


Slide 10 - Tekstslide

VOORBEELD
Stap 1: 250 : 1000 = €0,25
Stap 2: 100 : 1000 = €0,10
Stap 3: €0,25 + €0,10 = € 0,35
De kostprijs van een broodje is dus €0,35




Slide 11 - Tekstslide

OEFENEN
Sleep de woorden naar de juiste kosten.
Directe kosten
Indirecte kosten
HUUR
ARBEIDSKOSTEN
TELEFOONKOSTEN
WATER KOSTEN
INKOOP WAARDE VAN PRODUCTEN

Slide 12 - Sleepvraag

Een groenteboer verkoopt appels. In de maand september verkocht de groente boer 5.000 appels. De directe kosten van de groente boer waren in september €1.000. De indirecte kosten van de groente boer waren in september €200.
Bereken de kostprijs volgens de 3 stappen. Schrijf de stappen en het antwoord hieronder op.

Slide 13 - Open vraag

Schrijf 3 dingen op die je tijdens deze les hebt geleerd.

Slide 14 - Open vraag

Schrijf op wat je nog niet goed hebt begrepen

Slide 15 - Open vraag