In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Oefentoets Procestechniek
Slide 1 - Tekstslide
Noem twee werkzaamheden die als operator moet doen.
Slide 2 - Open vraag
In welk bedrijf is sprake van procestechniek? (2 antwoorden mogelijk)
A
Een bedrijf waar margarine wordt gemaakt
B
Een bedrijf waar vandaan alle producten voor de supermarkt verstuurd worden
C
Een bedrijf waar kroepoek gemaakt wordt
D
Een bedrijf waar babyspullen verkocht worden
Slide 3 - Quizvraag
Welke bewering is waar?
A
Stroomschema lees van links naar rechts
B
In- en uitgaande stoffen hebben hetzelfde symbool
C
Een symbool kan meerdere betekenissen hebben
D
Apparatuur staat in een stroomschema
Slide 4 - Quizvraag
Wat betekent dit figuur in een stroomdiagram?
A
Registreren
B
In- en uitgaande materialen
C
Controleren
D
Een beslissing
Slide 5 - Quizvraag
Wat moet een operator doen bij een storing?
A
112 bellen
B
Meteen in de machine kijken om de storing te verhelpen
C
Machine stoppen en bekijken wat er moet gebeuren om storing te verhelpen
D
Machine stoppen en storing verhelpen
Slide 6 - Quizvraag
Als een productieproces automatisch verloopt, wat moet je dan als operator controleren?
A
Of je collega's hun werk doen.
B
Of er voldoende materialen zijn
C
Of de lunch al gereed is
D
Of het eindproduct aan de eisen voldoet
Slide 7 - Quizvraag
Zet de juiste eenheid bij de grootheden.
lengte
tijd
zuurgraad
volume
pH
l
m
t
Slide 8 - Sleepvraag
Noem minimaal drie factoren die de plantengroei beïnvloeden.
Slide 9 - Open vraag
Welke groeifactor kun je in de kas wel beïnvloeden, maar in de open lucht niet
A
Koolstofdioxide (CO2)
B
Hoeveelheid meststoffen
C
Hoeveelheid water
Slide 10 - Quizvraag
Wat is in deze grafiek de beperkende groeifactor? (klik op plaatje om te vergroten)
A
Meststoffen
B
Licht
C
Water
D
Temperatuur
Slide 11 - Quizvraag
Water uit de kraan bevat weinig CO2. Dit kun je met een pomp toevoegen aan je aquarium. Als CO2 oplost in water, wordt het zuurder. Wat kun je doen om een te lagen pH te voorkomen?
A
Geen CO2 toevoegen
B
De KH-waarde meten en daarop de CO2 gift aanpassen
C
Meer planten in het aquarium laten groeien
D
Meer vissen in het aquarium plaatsen
Slide 12 - Quizvraag
Welke stelling is waar? 1 Hoe meer CO2, hoe lager de pH zal zijn. 2 Water met een hogere KH heeft een hoger pH.
A
Stelling 1 is waar
B
Stelling 2 is waar
C
Stelling 1 en 2 zijn waar
D
Stelling 1 en 2 zijn niet waar
Slide 13 - Quizvraag
Waarom is enigszins zuur water goed voor aquariumvissen?
A
Het is goed voor de huid en stimuleert de opname van voedsel
B
Aquarium vissen zijn vruchtbaarder in enigszins zuur water
C
Het is goed voor de huid en stimuleert de opname van sporenelementen
D
Aquariumplanten groeien beter en produceren meer zuurstof voor de vissen
Slide 14 - Quizvraag
Wat is de functie van de drukregelaar op een CO2-fles
A
Die zorgt dat er voldoende druk op de fles blijft staan.
B
Die zorgt voor een gelijkmatige afgifte van CO2
C
Die zorgt dat de druk binnen en buiten de CO2-fles gelijk blijft
Slide 15 - Quizvraag
Op de drukregelaar zit een manometer. Wat is de functie van de manometer?
A
Die meet de temperatuur van het CO2 in de fles
B
Die meet de gasdruk van het CO2 in de fles
C
Die controleert de kwaliteit van het CO2 in de fles
D
Die bepaalt hoeveel CO2 er uit de fles gelaten wordt
Slide 16 - Quizvraag
Op de drukregelaar zit een manometer. Welke eenheid lees je af van een manometer