V4 - Les 3 - presentarse + lugar + estar

1 / 29
next
Slide 1: Link
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Slide 1 - Link

La clase de español V4

Objetivo:
Al final de la clase has escrito la introducción de tu presentación
y sabes cuándo tienes que usar SER, ESTAR y HAY en tu presentación

Slide 2 - Slide

La clase anterior - habla con tu compañero 
¿Con quién vas a hacer la presentación?
¿Qué fiesta vais a presentar?
Nombra 3 fiestas tradicionales españolas.
¿Has terminado tu información sobre tu fiesta?
¿Qué no puedes hacer en hacer la presentación?
¿Qué tienes que hacer en la presentación?

timer
2:00

Slide 3 - Slide

La preparación para hoy
Estudiar el perfecto (forma, irregulares, uso, marcadores) (zie bijlage)

Estudiar vocabulario 'fiestas y celebraciones'esp-hol y hol-esp pag. 16 t/m escuchar música
Estudiar vocabulario 'localización' pág. 15 y 16.
Alle informatie in het Nederlands in classnotebook teams bij presentatie Spaans zetten met de bronvermelding
Geen Spaanse teksten!!!



Slide 4 - Slide

Repaso de los deberes

PEPE


timer
10:00

Slide 5 - Slide

Las respuestas
A. 
1. he escrito
2. hemos hablado
3. han vuelto
4. habéis hecho
5. has dicho
6. ha muerto

B. 
1. hoy, esta semana, todavía no, ya, alguna vez, nunca siempre
Vertaling: 
vandaag, deze week, nog niet, al, wel eens, nooit, altijd
C.
  1. Het evenement
  2. Het zuiden
  3. dichtbij
  4. De optocht
  5. Dronken worden

D
  1. El aniversario
  2. disfrutar
  3. Het feest
  4. Celebrar¬¬
  5. El espectáculo

Slide 6 - Slide

Aan het eind van de les . . .
. . . heb je de inleiding van je presentatie geschreven

. . . weet je hoe je de werkwoorden SER, ESTAR en HAY in je 
presentatie kan gebruiken

Slide 7 - Slide

Zet nu je stoel aan de andere kant van je tafel

Slide 8 - Slide

Ga naar teams classnotebook
maak bij tabblad presentatie Spaans
een nieuwe blz aan met als titel presentación
Daar ga je de tekst van vandaag inschrijven.

Slide 9 - Slide

Tekst presentatie in Nederlands
Introductie(slide 1)
  1. Heet de klas welkom en stel je zelf voor, 
  2. Vertel in welke klas je zit
  3. Welk feest ga je presenteren?
  4. Waar wordt dit feest gevierd?
  5. Wanneer wordt het feest gevierd?
  6. Wat wordt er gevierd? (bijvoorbeeld de geboorte van Jezus).
  7. Waarom waren jullie bij het feest?
SE CELEBRA = WORDT GEVIERD

timer
5:00
Schrijf in het Nederlands korte zinnen en bedenk van te voren of je die naar het Spaans zou kunnen vertalen.

Slide 10 - Slide

Texto presentación
Introducción (slide 1)
  1. Bienvenido y presentarse: nombre, edad
  2. ¿En qué curso estás?
  3. ¿Qué fiesta vas a presentar?
  4. ¿Dónde se celebra la fiesta?
  5. ¿Cuándo se celebra la fiesta?
  6. ¿Qué se celebra en la fiesta? (p.e. el nacimiento de Jesús)
  7. ¿Porqué estabáis en la fiesta?

SE CELEBRA = WORDT GEVIERD

timer
8:00

Slide 11 - Slide

Practicar a presentar

Cuando la profe dice tu nombre . . . . 

De rest van de klas luistert heel goed en geeft daarna feedback op uitspraak


Slide 12 - Slide

Jullie feedback op de uitspraak

Slide 13 - Mind map

¿SER o ESTAR o HAY?
En dúos
Escribe todo lo que sabes en tu cuaderno: Forma y uso
Después del señal, puedes buscar más info en tu portátil. También puedes ver vídeos. 
----
Laat je aantekeningen zien aan je docent en als ze goedgekeurd zijn ga je zelfstandig slides 16 t/m 22 maken.
Als je daar mee klaar bent, ga je verder met slide 23 (schrijven over de plek van het feest).
timer
3:00

Slide 14 - Slide

SER
ESTAR
Valencia is een mooie stad
Madrid is de hoofdstad van Spanje
Sevilla ligt in het zuiden van Spanje
Barcelona is een havenstad
Spanje ligt in het zuiden van Europa
Het eten is heerlijk

Slide 15 - Drag question


Valencia . . . . . al sur de Barcelona.
A
hay
B
está
C
es

Slide 16 - Quiz


Buñol . . . . . un pueblo.
A
hay
B
está
C
es

Slide 17 - Quiz

En Barcelona siempre . . . . muchos turistas
A
hay
B
está
C
es

Slide 18 - Quiz

Sevilla . . . . en el sur de España
A
hay
B
está
C
es

Slide 19 - Quiz

. . . . muchas bicicletas en Holanda.
A
hay
B
está
C
es

Slide 20 - Quiz


La Tomatina ........ una fiesta muy divertida
A
hay
B
es
C
está
D
eres

Slide 21 - Quiz

El lugar de la fiesta

estar:  dónde está -> waar en ten opzichte waarvan het ligt
ser: cómo es -> groot, klein, mooi, lelijk
hay: qué hay -> wat is er allemaal?

Slide 22 - Slide

Slide 2: Waar wordt het gevierd?
Waar wordt het feest gevierd?
Waar ligt dit? 
Leg uit op de kaart en vertel hoe het ligt ten opzichte van andere plekken.
Welke bezienswaardigheid is er
Met wie waren jullie daar?


timer
5:00

Slide 23 - Slide

Slide 2: ¿Dónde se celebra la fiesta?
Waar wordt het feest gevierd?
Waar ligt dit? 
Leg uit op de kaart en vertel hoe het ligt ten opzichte van andere plekken.
Welke bezienswaardigheid is er
Met wie waren jullie daar?


in het noorden = 
en el norte

ten noorden van = 
al norte de
timer
10:00

Slide 24 - Slide

Practicar a presentar

Cuando la profe dice tu nombre . . . . 

De rest van de klas luistert heel goed en geeft daarna feedback op gebruik van ser, hay en estar


Slide 25 - Slide

Jullie feedback op gebruik van
ser, estar en hay

Slide 26 - Mind map

¿Cómo has trabajado en esta clase?
¿Por qué?
A
muy bien
B
bien
C
regular
D
mal

Slide 27 - Quiz

1. Wat ik al goed kan is ...
2. Wat ik vandaag nieuw heb geleerd is ...
3. Wat ik nog moeilijk vind is ...

Slide 28 - Open question

Los deberes
martes:
Examen vocabulario y gramática (aprender todo sobre perfecto y el vocabulario esp-hol, hol-esp pág. 13 hasta 17  (desde el tiempo)
jueves: 
Aprender vocabulario localización p. 13 hasta 17 (desde el tiempo)
Aprender gramática todo sobre el perfecto
Aprender tus apuntes de ser, estar, hay
Hacer los ejercicios 10 y 11 del reader (perfecto)

Slide 29 - Slide