Ma 19 sept Spelling vervoeging werkwoorden

Vervoeging werkwoorden
  • Tegenwoordige tijd - Hij ......  naar Leiden. 
  • Verleden tijd - Wij .............. naar Leiden.
  • Voltooid tijd - Jij  .......  naar Leiden ......... . 



1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Vervoeging werkwoorden
  • Tegenwoordige tijd - Hij ......  naar Leiden. 
  • Verleden tijd - Wij .............. naar Leiden.
  • Voltooid tijd - Jij  .......  naar Leiden ......... . 



Slide 1 - Slide

werkwoorden vervoegen

Slide 2 - Slide

Vervoeging werkwoord lopen
ik loop
jij loopt
hij loopt
wij lopen
jullie lopen
zij lopen

Slide 3 - Slide

Engelse werkwoorden moet je hetzelfde vervoegen als Nederlandse werkwoorden.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 4 - Quiz

Wat betekent 'werkwoorden vervoegen'?
A
Het werkwoord verplaatsen in de zin.
B
Het werkwoord vervangen voor een ander woord.
C
Het werkwoord in de juiste vorm zetten.
D
Het werkwoord veranderen.

Slide 5 - Quiz

Wat is het allereerste (belangrijkste) wat je doet als je een werkwoord moet vervoegen?
A
kijken of het werkwoord woord tt of vt is.
B
kijken of het werkwoord een pv is
C
kijken of het werkwoord mv of ev is.
D
de zin vragend maken

Slide 6 - Quiz

Vervoeg het werkwoord:
...(Gelden) deze regel voor iedereen?
A
Geld
B
Geldt
C
Gelde
D
Geldde

Slide 7 - Quiz

Het werkwoord dat je kunt vervoegen is de persoonsvorm.
A
waar
B
niet waar

Slide 8 - Quiz

Vervoeg het werkwoord:
...(Snijden) de paprika in reepjes.
A
Snijd
B
Snijdt
C
Sneed
D
Snijdde

Slide 9 - Quiz

Bij welk werkwoord hoort de vervoeging: ik ben
A
Willen
B
Kunnen
C
Hebben
D
Zijn

Slide 10 - Quiz

Bij welk werkwoord hoort de vervoeging: Jij zou
A
Zijn
B
Kunnen
C
Zullen
D
Willen

Slide 11 - Quiz

werkwoorden vervoegen betekent...
timer
0:18
A
werkwoorden alleen in de verleden tijd zetten
B
een persoonsvorm maken
C
metselen
D
werkwoorden in verschillende vormen zetten

Slide 12 - Quiz

Het werkwoord 'zijn' vervoegen:

Ik in de tegenwoordige tijd.
A
is
B
was
C
ben
D
zijn

Slide 13 - Quiz

Hoe vervoeg je een werkwoord (TT) met jij/hij/zij/het...
A
Met 'T Exfokschaap
B
Door de stam te zoeken
C
Stam + T
D
Stam + en

Slide 14 - Quiz


Werkwoorden kun je altijd vervoegen.

A
waar
B
niet waar

Slide 15 - Quiz

De werkwoorden van Frans moet je nu toch echt ...... vervoegen.
A
kennen
B
kunnen

Slide 16 - Quiz

Huiswerk voor di 20 sept
Spelling maken opdr. 26 t/m 28
Blz. 29 en 30

Slide 17 - Slide