NK, Kapitel 2, les 7, week 41

Willkommen, heute ist Dienstag der
8. Oktober 2024
1 / 30
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1,2

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Willkommen, heute ist Dienstag der
8. Oktober 2024

Slide 1 - Slide

Lernziel(e)
Deel 1:
Je kunt Nederlandse zinnen ontleden en hierin het onderwerp, meewerkend voorwerp en lijdend voorwerp aangeven. 

Deel 2:
Je kunt het persoonlijk voornaamwoord als onderwerp, meewerkend en lijdend voorwerp in Duitse oefeningen gebruiken





Slide 2 - Slide

Programma:
* Start grammatica van Kapitel 2
* huiswerk nakijken
* zelfstandig werken

Slide 3 - Slide

Was haben wir in der letzten Stunde gemacht?
Was haben wir in der letzten Stunde gemacht?

Slide 4 - Slide

Huiswerk nakijken
1. Maak online van Kapitel 1, C Hören-> Aufg. 13 + 14
2. Maak in je boek van Kapitel 2, D Lesen->
    Aufg. 15, 16 en 17

Slide 5 - Slide

Aufgabe 13

a) als je nerveus bent voor een optreden, plankenkoorts.

b)
1 A                             4 C
2 A                             5 C
3 A                             6 A





Slide 6 - Slide

Aufgabe 14

Slide 7 - Slide

Aufgabe 15
a) Eigen antwoord, bijvoorbeeld: ik drink een glas water.
b)  1 Luft anhalten
      2 Eiswasser trinken
      3 Druck aufbauen
      4 Die Augen schließen
      5 In eine Tüte atmen
      6 Sich erschrecken lassen


Slide 8 - Slide

Aufgabe 15 b
2 A
3 C
4 Een hap adem nemen, je mond dicht doen, je neus dichtknijpen en dan     de lucht naar je borstkas persen.
5 C
6 B
7 B
8 tip 4, want je kunt misselijk worden en 5, want je kunt flauwvallen


Slide 9 - Slide

Aufgabe 16
1 lukken
2 ongeveer
3 misselijk
4 de hersenen
5 gebruiken, toepassen
6 flauwvallen
7 het tekort
8 de poos

Slide 10 - Slide

Aufgabe 17


1 Bremen, Fulda, Basel (Zwitserland)
2 Eigen antwoord, bijvoorbeeld: KAF, want het lijkt me leuk       om een keer door het hart te lopen.
3 Eigen antwoord.
4 Leiden: Corpus, Amsterdam: Body Worlds

Slide 11 - Slide

Neue Grammatik!

De 1e, 3e en 4e naamval.

Slide 12 - Slide

Hoe vind je :

1. onderwerp:  wie/wat + pv
3. meew.vw:     aan/voor wie + pv + ow

4. lijdend vw:   wie/wat + pvow

Slide 13 - Slide

Ontleden (net als in het Nederlands)
Ich habe meiner Mutter eine Zeitung gekauft
Ik heb voor mijn moeder een krant gekocht

[onderwerp]   [meew. vw]      [lijdend vw]
         1e                            3e                           4e

Slide 14 - Slide

Nederlandse zinnen
1. Ontleed zin 1 t/m 15
2. Zoek het onderwerp, lijdend vw. en
    meewerkend vw.
3. Let op, niet in elke zin staan alle 3 !!!

Slide 15 - Slide

Zelfstandig aan het werk = weektaak
1. m. oefenblad ontleden 

Klaar?
2. m. K2, E-> Aufg. E->Aufg. 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24



Slide 16 - Slide

Les 2
De 1e, 3e en 4e naamval.

Slide 17 - Slide

Ontleden ja/nee?
Om te bepalen welke naamval je voor een zinsdeel moet gebruiken: 
stap 1: Zoek naar een voorzetsel in het zinsdeel (dit heb jij gedaan!) 
stap 2:  Als er geen voorzetsel is, ontleed je de zin: je zoekt onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp.

Slide 18 - Slide

Voorzetsels 3e + 4e naamval

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

stap 2: Als er geen voorzetsel is, ontleed je de zin: je zoekt onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp

  • onderwerp: 1e naamval
  • meewerkend voorwerp: 3e naamval
  • lijdend voorwerp: 4e naamval

Slide 21 - Slide

Doe altijd hetzelfde!
Staat er een voorzetsel?
Ja --> kies dan meteen de juiste naamval 
nee --> ga ontleden en vind de juiste naamval

Slide 22 - Slide

Welke naamval hoort bij het lijdend voorwerp?
A
1ste naamval
B
2de naamval
C
3de naamval
D
4de naamval

Slide 23 - Quiz

Welke naamval hoort bij het meewerkend voorwerp?
A
1ste naamval
B
2de naamval
C
3de naamval
D
4de naamval

Slide 24 - Quiz

Hoe vind je het onderwerp in een zin?
A
zin vragend maken
B
wie / wat + pv
C
wie / wat + onderwerp + gezegde
D
aan wie / voor wie

Slide 25 - Quiz

Hoe vind je het lijdend voorwerp in een zin?
A
zin vragend maken
B
wie / wat + pv
C
wie / wat + onderwerp + gezegde
D
aan wie / voor wie

Slide 26 - Quiz

Hoe vind je het meewerkend voorwerp in een zin?
A
zin vragend maken
B
wie / wat + pv
C
wie / wat + onderwerp + gezegde
D
aan wie / voor wie

Slide 27 - Quiz

Zelfstandig aan het werk = weektaak

1. m. oefenblad ontleden Nederlands!
2. m. K2, E-> Aufg. E->Aufg. 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24
3. l. Lernliste Niederländisch – Deutsch S.88
4. Lernliste Deutsch – Niederländisch S.89


Slide 28 - Slide

Hausaufgaben
1. m. oefenblad ontleden Nederlands!
2. m. K2, E-> Aufg. E->Aufg. 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24
3. l. Lernliste Niederländisch – Deutsch S.88
4. Lernliste Deutsch – Niederländisch S.89







Slide 29 - Slide

Zelfstandig aan het werk = weektaak
1. Maak in je boek van Kapitel 1, E Grammatik -> 
    Aufg. 15, 16, 18, 19, 20, 21, 22, 23

2. Maak online van Kapitel 1, C Hören -> Aufg. 10 , 11

3. Leer de werkwoorden haben en sein in de VT
    Leer het werkwoord werden in de TT


Slide 30 - Slide