NK, Kapitel 2, les 6, week 40

• Duits
• Middelbare school
• mavo, havo
• Leerjaar 1,2

Willkommen, heute ist Dienstag

1. Oktober 2024

Lernziel(e)

Deel 1:

Weet je weer hoe je moet ontleden in het Nederlands

Deel 2:

Kun je een tekst in de Duitse taal lezen en hierover vragen beantwoorden. 

Programma:

* Toets bespreken

* HW nakijken

* Start grammatica van Kapitel 2

* Zelfstandig werken

Was haben wir in der letzten Stunde gemacht?

Was haben wir in der letzten Stunde gemacht?

Huiswerk nakijken

1. Maak online van Kapitel 1, A Sehen -> Aufg. 1,2 und 3

2. Maak in je boek van Kapitel 2, B Wortschatz->

    Aufg. 4 t/m 11

3. Schrijf de woorden van Kapitel 2, NL-DU in je schrift.

    (volgende week niet overgeschreven betekent 5x

      overschrijven) 

Aufgabe 4

1 das Gesicht

2 die Nase

3 das Ohr

4 der Mund

5 das Auge

6 der Zahn/die Zähne

7 der Finger

8 der Arm

9 die Hand

10 der Rücken

11 der Bauch

12 das Bein

13 der Fuß

Aufgabe 5

1 schlimm – De andere woorden zijn gevoelens

2 das Fieber – De andere woorden zijn lichaamsdelen.

3 sich übergeben – De andere woorden geven aan dat je je verwondt.

4 das Medikament – De andere woorden zijn klachten.

Aufgabe 6

Oplossing:

LACHEN IST GESUND

Aufgabe 7

Aufgabe 8

Aufgabe 9

Aufgabe 10

Aufgabe 11

Neue Grammatik!

De 1e, 3e en 4e naamval.

Ontleden ja/nee?

Om te bepalen welke naamval je voor een zinsdeel moet gebruiken: 

stap 1: Zoek naar een voorzetsel in het zinsdeel (dit heb jij gedaan!) 

stap 2:  Als er geen voorzetsel is, ontleed je de zin: je zoekt onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp.

stap 2: Als er geen voorzetsel is, ontleed je de zin: je zoekt onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp

• onderwerp: 1e naamval
  
• meewerkend voorwerp: 3e naamval
  
• lijdend voorwerp: 4e naamval
  

Hoe vind je :

1. onderwerp:  wie/wat + pv

3. meew.vw:     aan/voor wie + pv + ow

4. lijdend vw:   wie/wat + pv+ ow

Ontleden (net als in het Nederlands)

Ich habe meiner Mutter eine Zeitung gekauft

Ik heb voor mijn moeder een krant gekocht

[onderwerp]   [meew. vw]      [lijdend vw]

         1e                            3e                           4e

Ontleden (net als in het Nederlands)

4e naamval ➔ lijdend voorwerp

 

vraag: “wie/ wat + onderwerp + gezegde” ? = lijdend voorwerp

 

Ik heb voor mijn moeder een krant gekocht  

Ontleden (net als in het Nederlands)

3e naamval ➔ meewerkend voorwerp 

 

vraag: “aan wie/ voor wie” ? = meewerkend voorwerp

 

Ik heb voor mijn moeder een krant gekocht  

Doe altijd hetzelfde!

Staat er een voorzetsel?

Ja --> kies dan meteen de juiste naamval 

nee --> ga ontleden en vind de juiste naamval

Welke naamval hoort bij het lijdend voorwerp?

1. 1ste naamval
2. 2de naamval
3. 3de naamval
4. 4de naamval

Welke naamval hoort bij het meewerkend voorwerp?

1. 1ste naamval
2. 2de naamval
3. 3de naamval
4. 4de naamval

Hoe vind je het onderwerp in een zin?

1. zin vragend maken
2. wie / wat + pv
3. wie / wat + onderwerp + gezegde
4. aan wie / voor wie

Hoe vind je het lijdend voorwerp in een zin?

1. zin vragend maken
2. wie / wat + pv
3. wie / wat + onderwerp + gezegde
4. aan wie / voor wie

Hoe vind je het meewerkend voorwerp in een zin?

1. zin vragend maken
2. wie / wat + pv
3. wie / wat + onderwerp + gezegde
4. aan wie / voor wie

Zelfstandig aan het werk = weektaak

1. Maak online van Kapitel 1, C Hören-> Aufg. 13 + 14

2. Maak in je boek van Kapitel 2, D Lesen->

    Aufg. 15, 16 en 17

3. Maak het oefendocument ontleden. 

Hausaufgaben

1. Maak online van Kapitel 1, C Hören-> Aufg. 13 + 14

2. Maak in je boek van Kapitel 2, D Lesen->

    Aufg. 15, 16 en 17

3. Maak het oefendocument ontleden. 

Zelfstandig aan het werk = weektaak

1. Maak in je boek van Kapitel 1, E Grammatik -> 

    Aufg. 15, 16, 18, 19, 20, 21, 22, 23

2. Maak online van Kapitel 1, C Hören -> Aufg. 10 , 11

3. Leer de werkwoorden haben en sein in de VT

    Leer het werkwoord werden in de TT