NK, Kapitel 2, les 8, week 42

Willkommen, heute ist Dienstag der
15. Oktober 2024
1 / 32
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1,2

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Willkommen, heute ist Dienstag der
15. Oktober 2024

Slide 1 - Slide

Lernziel(e)
Deel 1:
Je kunt Nederlandse zinnen ontleden en hierin het onderwerp, meewerkend voorwerp en lijdend voorwerp aangeven. 

Deel 2:
Je kunt het persoonlijk voornaamwoord als onderwerp, meewerkend en lijdend voorwerp in Duitse oefeningen gebruiken





Slide 2 - Slide

Programma:
* Grammatica van Kapitel 2
* huiswerk nakijken
* zelfstandig werken

Slide 3 - Slide

Was haben wir in der letzten Stunde gemacht?
Was haben wir in der letzten Stunde gemacht?

Slide 4 - Slide

Huiswerk nakijken
1. Maak online van Kapitel 1, C Hören-> Aufg. 13 + 14
2. Maak in je boek van Kapitel 2, D Lesen->
    Aufg. 15, 16 en 17

Slide 5 - Slide

Aufgabe 13

a) als je nerveus bent voor een optreden, plankenkoorts.

b)
1 A                             4 C
2 A                             5 C
3 A                             6 A





Slide 6 - Slide

Aufgabe 14

Slide 7 - Slide

Aufgabe 15
a) Eigen antwoord, bijvoorbeeld: ik drink een glas water.
b)  1 Luft anhalten
      2 Eiswasser trinken
      3 Druck aufbauen
      4 Die Augen schließen
      5 In eine Tüte atmen
      6 Sich erschrecken lassen


Slide 8 - Slide

Aufgabe 15 b
2 A
3 C
4 Een hap adem nemen, je mond dicht doen, je neus dichtknijpen en dan     de lucht naar je borstkas persen.
5 C
6 B
7 B
8 tip 4, want je kunt misselijk worden en 5, want je kunt flauwvallen


Slide 9 - Slide

Aufgabe 16
1 lukken
2 ongeveer
3 misselijk
4 de hersenen
5 gebruiken, toepassen
6 flauwvallen
7 het tekort
8 de poos

Slide 10 - Slide

Aufgabe 17


1 Bremen, Fulda, Basel (Zwitserland)
2 Eigen antwoord, bijvoorbeeld: KAF, want het lijkt me leuk       om een keer door het hart te lopen.
3 Eigen antwoord.
4 Leiden: Corpus, Amsterdam: Body Worlds

Slide 11 - Slide

Neue Grammatik!

De 1e, 3e en 4e naamval.

Slide 12 - Slide

Hoe vind je :

1. onderwerp:  wie/wat + pv
3. meew.vw:     aan/voor wie + pv + ow

4. lijdend vw:   wie/wat + pvow

Slide 13 - Slide

Ontleden (net als in het Nederlands)
Ich habe meiner Mutter eine Zeitung gekauft
Ik heb voor mijn moeder een krant gekocht

[onderwerp]   [meew. vw]      [lijdend vw]
         1e                            3e                           4e

Slide 14 - Slide

Download het ontleeddocument.
Dit document vind je bij SOM Jaarbijlagen in de Studiewijzer.
Start daarna met de opdrachten.

Dit geldt alleen voor H33 omdat H32 dit al heeft gemaakt!

Slide 15 - Slide

Nederlandse zinnen
1. Ontleed zin 1 t/m 10
2. Zoek het onderwerp, lijdend vw. en
    meewerkend vw.
3. Let op, niet in elke zin staan alle 3 !!!

Slide 16 - Slide

Duitse zinnen
1. Ontleed zin 1 t/m 10
2. Zoek het onderwerp, lijdend vw. en
    meewerkend vw.
3. Let op, niet in elke zin staan alle 3 !!!

Slide 17 - Slide

Les 2
De 1e, 3e en 4e naamval.

Slide 18 - Slide

Ontleden ja/nee?
Om te bepalen welke naamval je voor een zinsdeel moet gebruiken: 
stap 1: Zoek naar een voorzetsel in het zinsdeel (dit heb jij gedaan!) 
stap 2:  Als er geen voorzetsel is, ontleed je de zin: je zoekt onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp.

Slide 19 - Slide

Voorzetsels 3e + 4e naamval

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

stap 2: Als er geen voorzetsel is, ontleed je de zin: je zoekt onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp

  • onderwerp: 1e naamval
  • meewerkend voorwerp: 3e naamval
  • lijdend voorwerp: 4e naamval

Slide 22 - Slide

Doe altijd hetzelfde!
Staat er een voorzetsel?
Ja --> kies dan meteen de juiste naamval 
nee --> ga ontleden en vind de juiste naamval

Slide 23 - Slide

Schrijf bovenstaande Grammatica in je schrift!

Dit geldt weer voor beide klassen!

Slide 24 - Slide

Welke naamval hoort bij het lijdend voorwerp?
A
1ste naamval
B
2de naamval
C
3de naamval
D
4de naamval

Slide 25 - Quiz

Welke naamval hoort bij het meewerkend voorwerp?
A
1ste naamval
B
2de naamval
C
3de naamval
D
4de naamval

Slide 26 - Quiz

Hoe vind je het onderwerp in een zin?
A
zin vragend maken
B
wie / wat + pv
C
wie / wat + onderwerp + gezegde
D
aan wie / voor wie

Slide 27 - Quiz

Hoe vind je het lijdend voorwerp in een zin?
A
zin vragend maken
B
wie / wat + pv
C
wie / wat + onderwerp + gezegde
D
aan wie / voor wie

Slide 28 - Quiz

Hoe vind je het meewerkend voorwerp in een zin?
A
zin vragend maken
B
wie / wat + pv
C
wie / wat + onderwerp + gezegde
D
aan wie / voor wie

Slide 29 - Quiz

Zelfstandig aan het werk = weektaak
1. m. oefenblad ontleden Nederlands + Duits ! alleen H33
2. m. K2, E-> Aufg. E->Aufg. 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24
3. l. Lernliste Niederländisch – Deutsch S.88
4. Lernliste Deutsch – Niederländisch S.89


Slide 30 - Slide

Hausaufgaben
1. m. oefenblad ontleden Nederlands + Duits! alleen H33
2. m. K2, E-> Aufg. E->Aufg. 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24
3. l. Lernliste Niederländisch – Deutsch S.88
4. Lernliste Deutsch – Niederländisch S.89







Slide 31 - Slide

Zelfstandig aan het werk = weektaak
1. Maak in je boek van Kapitel 1, E Grammatik -> 
    Aufg. 15, 16, 18, 19, 20, 21, 22, 23

2. Maak online van Kapitel 1, C Hören -> Aufg. 10 , 11

3. Leer de werkwoorden haben en sein in de VT
    Leer het werkwoord werden in de TT


Slide 32 - Slide