NK, Kapitel 2, les 8, week 44

Heute ist Donnerstag der 31. Oktober
1 / 26
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1,2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Heute ist Donnerstag der 31. Oktober

Slide 1 - Slide

Lernziel(e)
Deel 1:
Je kunt het persoonlijk voornaamwoord als onderwerp, meewerkend en lijdend voorwerp in Duitse oefeningen herkennen en invullen. 





Slide 2 - Slide

Programma:
*huiswerk nakijken
*grammatica van Kapitel 2
* zelfstandig werken

Slide 3 - Slide

Was haben wir in der letzten Stunde gemacht?
Was haben wir in der letzten Stunde gemacht?

Slide 4 - Slide

Huiswerk nakijken
m. K2, Boek E->Aufg. 18 t/m 24
l. alle grammatica van K2
l. alle woorden van K2

Slide 5 - Slide

Neue Grammatik!

De 1e, 3e en 4e naamval.

Slide 6 - Slide

Hoe vind je :

1. onderwerp:  wie/wat + pv
3. meew.vw:     aan/voor wie + pv + ow

4. lijdend vw:   wie/wat + pvow

Slide 7 - Slide

Ontleden (net als in het Nederlands)
Ich habe meiner Mutter eine Zeitung gekauft
Ik heb voor mijn moeder een krant gekocht

[onderwerp]   [meew. vw]      [lijdend vw]
         1e                            3e                           4e

Slide 8 - Slide

Download het ontleeddocument.
Dit document vind je bij SOM Jaarbijlagen in de Studiewijzer.
Start daarna met de opdrachten.

Dit geldt alleen voor H33 omdat H32 dit al heeft gemaakt!

Slide 9 - Slide

Nederlandse zinnen
1. Ontleed zin 1 t/m 10
2. Zoek het onderwerp, lijdend vw. en
    meewerkend vw.
3. Let op, niet in elke zin staan alle 3 !!!

Slide 10 - Slide

Duitse zinnen
1. Ontleed zin 1 t/m 10
2. Zoek het onderwerp, lijdend vw. en
    meewerkend vw.
3. Let op, niet in elke zin staan alle 3 !!!

Slide 11 - Slide

Les 2
De 1e, 3e en 4e naamval.

Slide 12 - Slide

Ontleden ja/nee?
Om te bepalen welke naamval je voor een zinsdeel moet gebruiken: 
stap 1: Zoek naar een voorzetsel in het zinsdeel (dit heb jij gedaan!) 
stap 2:  Als er geen voorzetsel is, ontleed je de zin: je zoekt onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp.

Slide 13 - Slide

Voorzetsels 3e + 4e naamval

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

stap 2: Als er geen voorzetsel is, ontleed je de zin: je zoekt onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp

  • onderwerp: 1e naamval
  • meewerkend voorwerp: 3e naamval
  • lijdend voorwerp: 4e naamval

Slide 16 - Slide

Doe altijd hetzelfde!
Staat er een voorzetsel?
Ja --> kies dan meteen de juiste naamval 
nee --> ga ontleden en vind de juiste naamval

Slide 17 - Slide

Schrijf bovenstaande Grammatica in je schrift!

Dit geldt weer voor beide klassen!

Slide 18 - Slide

Welke naamval hoort bij het lijdend voorwerp?
A
1ste naamval
B
2de naamval
C
3de naamval
D
4de naamval

Slide 19 - Quiz

Welke naamval hoort bij het meewerkend voorwerp?
A
1ste naamval
B
2de naamval
C
3de naamval
D
4de naamval

Slide 20 - Quiz

Hoe vind je het onderwerp in een zin?
A
zin vragend maken
B
wie / wat + pv
C
wie / wat + onderwerp + gezegde
D
aan wie / voor wie

Slide 21 - Quiz

Hoe vind je het lijdend voorwerp in een zin?
A
zin vragend maken
B
wie / wat + pv
C
wie / wat + onderwerp + gezegde
D
aan wie / voor wie

Slide 22 - Quiz

Hoe vind je het meewerkend voorwerp in een zin?
A
zin vragend maken
B
wie / wat + pv
C
wie / wat + onderwerp + gezegde
D
aan wie / voor wie

Slide 23 - Quiz

Zelfstandig aan het werk = weektaak
1. m. oefenblad ontleden Nederlands + Duits ! alleen H33
2. m. K2, E-> Aufg. E->Aufg. 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24
3. l. Lernliste Niederländisch – Deutsch S.88
4. Lernliste Deutsch – Niederländisch S.89


Slide 24 - Slide

Hausaufgaben
1. m. oefenblad ontleden Nederlands + Duits! alleen H33
2. m. K2, E Boek -> Aufg. E->Aufg. 25 t/m 29
     m. K2, Online G->Aufg. 40, 41, 42, 43, 44
3. l. Lernliste Niederländisch – Deutsch S.88
4. Lernliste Deutsch – Niederländisch S.89







Slide 25 - Slide

Zelfstandig aan het werk = weektaak
1. Maak in je boek van Kapitel 1, E Grammatik -> 
    Aufg. 15, 16, 18, 19, 20, 21, 22, 23

2. Maak online van Kapitel 1, C Hören -> Aufg. 10 , 11

3. Leer de werkwoorden haben en sein in de VT
    Leer het werkwoord werden in de TT


Slide 26 - Slide