vragen bij 3.51

Leg uit dat Ἐξελάσας (r. 1) onderdeel is van een kop-staart-constructie.
1 / 34
next
Slide 1: Open question

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

Leg uit dat Ἐξελάσας (r. 1) onderdeel is van een kop-staart-constructie.

Slide 1 - Open question

Naar wie verwijst τοῦτον (r. 1)?
A
opa Prokles
B
de oudste zoon
C
Lykophron
D
Periander

Slide 2 - Quiz

Naar wie verwijst σφι (r. 1)?
A
Lykophron
B
de oudste zoon
C
de beide zonen en de opa
D
de beide zonen

Slide 3 - Quiz

Naar wie verwijst Ὁ (r. 2)?
A
opa Prokles
B
de oudste zoon
C
Lykophron
D
Periander

Slide 4 - Quiz

Naar wie verwijst οἱ (r. 2)?
A
opa Prokles
B
de oudste zoon
C
Lykophron
D
Periander

Slide 5 - Quiz

Naar wie verwijst σφεας (r. 2)?
A
Lykophron
B
de oudste zoon
C
de beide zonen en de opa
D
de beide zonen

Slide 6 - Quiz

Waarmee congrueert ἐκείνου (r. 2)
A
B
φιλοφρόνως
C
τοῦ ἔπεος
D
ὁ Προκλέης

Slide 7 - Quiz

Wat is het antecedent van τό (r. 3)?
A
ἐκείνου δὲ τοῦ ἔπεος
B
ὥς σφεας φιλοφρόνως ἐδέξατο
C
οἱ
D
ὁ Προκλέης

Slide 8 - Quiz

Waarmee congrueert ἀποστέλλων (r. 3)?
A
B
φιλοφρόνως
C
τοῦ ἔπεος
D
ὁ Προκλέης

Slide 9 - Quiz

Waarmee congrueert λαβών (r. 3)?
A
B
φιλοφρόνως
C
τοῦ ἔπεος
D
ὁ Προκλέης

Slide 10 - Quiz

ἅτε οὐ νόῳ λαβών (r. 3) : waar zijn deze woorden een verklaring voor?

Slide 11 - Open question

Naar wie verwijst ἐκεῖνον (r. 5)?
A
Periander
B
Lykophron
C
de oudste zoon
D
Prokles

Slide 12 - Quiz

Welk aspect heeft ἐλιπάρεέ (r.5)?
(waarom is deze tijd gebruikt?)
A
duratief
B
iteratief
C
ingressief
D
conatief

Slide 13 - Quiz

Naar wie verijst Ὁ (r. 5)?
A
Periander
B
Lykophron
C
de oudste zoon
D
Prokles

Slide 14 - Quiz

Leg in eigen woorden uit waar
τοῦτο (r. 6) naar verwijst.

Slide 15 - Open question

Naar wie verwijst
ὁ ἐξελασθεὶς ὑπ’ αὐτοῦ παῖς (r. 7)?
A
Periander
B
Lykophron
C
de oudste zoon
D
beide zonen

Slide 16 - Quiz

Naar wie verwijst αὐτοῦ (r. 7)?
A
Periander
B
Lykophron
C
de oudste zoon
D
Prokles

Slide 17 - Quiz

Leg in eigen woorden uit naar wie
τούτους (r. 8) verwijst.

Slide 18 - Open question

Waarmee congrueert πέμπων (r. 8)?
A
παῖς
B
βουλόμενος
C
τοῦτο
D
Περίανδρος

Slide 19 - Quiz

Naar wie verwijst μιν (r. 8)?
A
ἄγγελον
B
τούτους
C
ὁ ἐξελασθεὶς ὑπ’ αὐτοῦ παῖς
D
οὐδέν

Slide 20 - Quiz

Waaraan kan je zien dat δέκεσθαι (r. 8) in Ionisch dialect is geschreven?
A
het augment ontbreekt
B
er is geen aspiratie
C
er is geen contractie
D
er staat een ε in plaats van een η

Slide 21 - Quiz

Welke vorm is οἰκίοισι (r. 9)?
A
3e mv ind prae A
B
3e mv ind aor A
C
dat ev m
D
dat mv m

Slide 22 - Quiz

Naar wie verwijst Ὁ (r. 9)?
A
Periander
B
Lykophron
C
de oudste zoon
D
Prokles

Slide 23 - Quiz

Waarmee congrueert
ἀπελαυνόμενος (r. 9)?
A
B
het ingesloten onderwerp
C
nergens mee het is zelfstandig gebruikt
D
ἔλθοι

Slide 24 - Quiz

Welke vorm is ἔλθοι (r. 9)?
A
nom mv m
B
ptc aor nom mv m
C
3e ev opt prae A
D
3e ev opt aor A

Slide 25 - Quiz

Om welk gebruik van de optativus gaat het hier?
A
obliquus
B
finalis
C
iterativus
D
potentialis

Slide 26 - Quiz

Welk aspect heeft ἀπηλαύνετ’(r.10)?
(waarom is deze tijd gebruikt?)
A
duratief
B
iteratief
C
ingressief
D
conatief

Slide 27 - Quiz

Waarnaar verwijst ταύτης (r. 10)?
A
ἄλλην οἰκίην
B
C
μιν
D
τοῦ Περιάνδρου

Slide 28 - Quiz

Wat voor woordsoort is τοῖσι (r. 10)?
A
lidwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
persoonlijk voornaamwoord

Slide 29 - Quiz

Waarmee congrueert κελεύοντος (r. 11)?
A
τοῖσι δεξαμένοισι
B
τοῦ Περιάνδρου
C
ἔλθοι
D

Slide 30 - Quiz

In r. 11 en 12 staat ἂν in combinatie met?
A
indicativus
B
conjunctivus
C
optativus
D
imperativus

Slide 31 - Quiz

Om welk gebruik van ἂν + indicativus gaat het in deze regels?
A
irrealis
B
potentialis
C
iterativus
D
generalis

Slide 32 - Quiz

Naar wie verwijst οἱ (r. 12)?
A
Περιάνδρου
B
παῖδα
C
ἑτέρην
D
τῶν ἑταίρων

Slide 33 - Quiz

Leg in eigen woorden uit waar ἅτε Περιάνδρου ἐόντα παῖδα een verklaring voor is.

Slide 34 - Open question