3.52-2

• Grieks
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 6

Naar wie verwijst Σὺ (r. 15)?

1. Periander
2. Lykophron
3. de oudste zoon
4. degene die Lykophron binnenliet

Wat betekent 'benijden'?

1. jaloers zijn
2. graag willen hebben wat een ander heeft
3. medelijden hebben
4. niet willen hebben wat een ander heeft

Waar komt 'tegelijkertijd' in de vertaling vandaan?

1. ὁκοῖόν τι ἐστιν is praesens en daardoor gelijktijdig
2. ἄπιθι is praesens en daardoor gelijktijdig
3. ἅμα betekent tegelijkertijd
4. τε betekent tegelijkertijd

Welke naamval heeft κρέσσονας (r. 16)?

1. nom
2. gen
3. dat
4. acc

Welke modus heeft ἄπιθι (r. 17)?

Naar wie of wat verwijst αὐτὸν (r. 17)?

1. Lykophron
2. de oudste zoon
3. τὸν πατέρα
4. τούτοισι τοισι λόγοισι

Welk aspect heeft κατελάμβανε (r. 18)?

1. duratief
2. iteratief
3. ingressief
4. conatief

Naar wie of wat verwijst ὁ (r. 18)

1. Periander
2. Lykophron
3. de oudste zoon
4. τὸν πατέρα

Welke functie heeft ἄλλο οὐδὲν (r. 18) in deze zin?

1. Onderwerp
2. Onderwerp in de ACI
3. Lijdend voorwerp
4. aanvulling bij ww

Welk aspect heeft ἀμείβεται (18)?

1. praesens historicum
2. duratief
3. iteratief
4. conatief

Naar wie of wat verwijst μιν (r. 18)?

1. Periander
2. Lykophron
3. τῷ θεῷ
4. ἄλλο οὐδὲν

Welke functie heeft μιν (r.18) in deze zin?

1. Onderwerp
2. Onderwerp in de ACI
3. Lijdend voorwerp
4. Meewerkend voorwerp

μιν ἱρὴν ζημίην ὀφείλειν τῷ θεῷ (r.18-19):
Leg uit waarom Lykophron dit zegt.

Waar congrueert ἀπικόμενον (r. 19) mee?

1. Περίανδρος
2. αὐτὸν
3. μιν
4. nergens mee

Welke modus heeft εἴη?

1. indicativus
2. imperativus
3. conjunctivus
4. optativus

Van welk gebruik van deze modus is hier sprake?

1. obliquus
2. iterativus
3. finalis
4. potentialis

Naar wie of wat verwijst μιν (r. 21?)

1. ὁ Περίανδρος
2. τὸ κακὸν
3. τοῦ παιδὸς
4. πλοῖον

Welk aspect heeft ἀποπέμπεται (r. 21)?

1. praesens historicum
2. duratief
3. iteratief
4. conatief

Welke naamval heeft στείλας (r. 21)?

1. nom
2. gen
3. dat
4. acc

Welke tijd is στείλας (r. 21)?

1. praesens
2. aoristus
3. futurum

Waarmee congrueert στείλας (r. 21)?

1. ὁ Περίανδρος
2. τὸ κακὸν
3. τοῦ παιδὸς
4. μιν

Welk aspect heeft ἐπεκράτεε (r.21)?

1. duratief
2. iteratief
3. conatief
4. ingressief

Naar wie of wat verwijst ταύτης (r. 22)?

1. Periander
2. Lykophron
3. het schip
4. Kerkyra

Naar wie of wat verwijst τοῦτον (r. 22)?

1. Prokles
2. Lykophron
3. het schip
4. Kerkyra

Welk aspect heeft ἐστρατεύετο (r. 22)

1. duratief
2. iteratief
3. conatief
4. ingessief

Naar wie of wat verwijst οἱ (r. 23)?

1. Prokles
2. Periander
3. Lykophron
4. het schip

Wat bedoelt Herodotos met τῶν παρεόντων πρηγμάτων (r.23)?

Waarmee congrueert ἐόντα (r.23)?

1. τοῦτον
2. ὁ Περίανδρος
3. τὸν πενθερὸν Προκλέα
4. τὴν Ἐπίδαυρον

In welke naamval staat αἰτιώτατον (r.24)?

1. nom
2. gen
3. dat
4. acc

Welke functie heeft αἰτιώτατον (r.24) in deze zin?

1. LV
2. BwB
3. aanvulling van ww
4. ND

Waarom neemt Periander juist τὴν Ἐπίδαυρον in?

Waarmee congrueert αὐτὸν (r.24)

1. Προκλέα
2. τὴν Ἐπίδαυρον
3. ὁ Περίανδρος
4. nergens mee

Welke functie heeft αὐτὸν (r.24)?

1. LV
2. ND
3. DVB
4. BWB

καὶ εἷλε μὲν τὴν Ἐπίδαυρον, εἷλε δὲ αὐτὸν Προκλέα καὶ ἐζώγρησε. Wat denk je dat Periander hiermee wil bereiken?