vragen bij 3.52

Wat voor woordsoort is ὃς (r. 1)?
A
lidwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
aanwijzend voornaamwoord
1 / 30
next
Slide 1: Quiz

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

Wat voor woordsoort is ὃς (r. 1)?
A
lidwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
aanwijzend voornaamwoord

Slide 1 - Quiz

In r. 1 staat ἂν in combinatie met?
A
indicativus
B
conjunctivus
C
optativus
D
imperativus

Slide 2 - Quiz

Om welk gebruik van ἂν + conjunctivus gaat het in deze regels?
A
futuralis
B
iterativus
C
generalis
D
potentialis

Slide 3 - Quiz

Naar wie verwijst μιν (r. 2)?
A
Periander
B
Lykophron
C
Apollo
D
ὃς

Slide 4 - Quiz

Leg in eigen woorden uit naar wie τοῦτον (r. 2) verwijst.

Slide 5 - Open question

Waarmee congrueert εἴπας (r. 3)?
A
Τέλος
B
ὁ Περίανδρος
C
ὃς
D
τῷ Ἀπόλλωνι

Slide 6 - Quiz

Welke woordsoort is ὦν (r. 3)?
A
lidwoord
B
werkwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
bijwoord

Slide 7 - Quiz

Naar wie verwijst οἱ (r. 3)?
A
Periander
B
Lykophron
C
Apollo
D
degene die Lykophron binnenliet

Slide 8 - Quiz

Welke woordsoort is πρὸς (r. 4)?
A
lidwoord
B
voorzetsel
C
bijwoord
D
voegwoord

Slide 9 - Quiz

Naar wie verwijst ἐκεῖνος (r. 5)?
A
Periander
B
Lykophron
C
Apollo
D
Degene die Lykophron binnenliet

Slide 10 - Quiz

Waarmee congrueert
διακαρτερέων (r. 5)?
A
ἐκεῖνος
B
ὁ Περίανδρος
C
ingesloten onderwerp
D
nergens mee, is zelfstandig gebruikt.

Slide 11 - Quiz

Naar wie verwijst μιν (r. 6)
A
Periander
B
Lykophron
C
Apollo
D
Degene die Lykophron binnenliet

Slide 12 - Quiz

Waarmee congrueert ἰδών (r. 6)?
A
ἐκεῖνος
B
ὁ Περίανδρος
C
ingesloten onderwerp
D
nergens mee, is zelfstandig gebruikt.

Slide 13 - Quiz

ἀλουσίῃσί τε καὶ ἀσιτίῃσι (r. 7):
Om welke gebruik van de dativus gaat het hier?
A
modi
B
causae
C
instrumenti
D
temporis

Slide 14 - Quiz

Hoe kun je zien aan οἴκτιρε (r. 7) dat het Ionisch dialect is?
A
het augment ontbreekt
B
er is geen contractie
C
er is geen aspiratie
D
er staat een ε in plaats van een η

Slide 15 - Quiz

Wat is het antecedent van de eerste τὰ in regel 9?
A
κότερα
B
αἱρετώτερά
C
ταῦτα
D
τυραννίδα

Slide 16 - Quiz

Wat is het antecedent van de tweede τὰ in regel 9?
A
ταῦτα
B
τυραννίδα
C
<τὰ> ἀγαθὰ
D
τὴν τυραννίδα καὶ <τὰ> ἀγαθὰ

Slide 17 - Quiz

Naar wie verwijst ἐγὼ (r. 9)?
A
Periander
B
Lykophron

Slide 18 - Quiz

Leg in eigen woorden uit waar
ταῦτα (r. 10) naar verwijst.

Slide 19 - Open question

Naar wie verwijst τῷ πατρὶ (r. 10)?
A
Periander
B
Prokles

Slide 20 - Quiz

Waarmee congrueert ἐόντα (r. 10)?
A
ταῦτα
B
τὰ
C
τὴν τυραννίδα
D
het aan te vullen onderwerp in de ACI

Slide 21 - Quiz

Wat is het onderwerp in de ACI bij παραλαμβάνειν (r. 10)?
A
ταῦτα
B
τὰ
C
τὴν τυραννίδα
D
het aan te vullen

Slide 22 - Quiz

Wat is het onderwerp in de ACI bij παραλαμβάνειν (r. 10)?
A
ταῦτα
B
τὰ
C
τὴν τυραννίδα
D
het aan te vullen σε

Slide 23 - Quiz

Welke woordsoort is ἐμός (r. 10)?
A
persoonlijk voornaamwoord
B
voorzetsel
C
bezittelijk voornaamwoord
D
bijwoord

Slide 24 - Quiz

Naar wie verwijst σε (r. 12)?
A
Periander
B
Lykophron
C
Melissa
D
Degene die Lykophron binnenliet

Slide 25 - Quiz

Welk werkwoord moet je aanvullen als PV in de ACI bij σε (r. 12)?
A
εἶναι
B
ἐχρῆν
C
ἀνιστατεῖν
D
ὀργῇ χρᾶσθαι

Slide 26 - Quiz

τις συμφορὴ (r. 13): leg met eigen woorden uit over welk specifiek συμφορὴ Periander hier praat.

Slide 27 - Open question

Welke woordsoort is ἐξ (r. 13)?
A
voorzetsel
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
voegwoord
D
bijwoord

Slide 28 - Quiz

Waarnaar verwijst αὕτη (r. 14)?
A
ἐμὲ
B
ὑποψίην
C
τις συμφορὴ
D
Melissa

Slide 29 - Quiz

Waarmee congrueert αὐτός (r. 14)?
A
het aan te vullen ἐγὼ
B
het aan te vullen σὺ
C
het aan te vullen συμφορὴ
D
σφεα

Slide 30 - Quiz